Niels Jacob van Heerne De dood zit op het Vinkentouw TWEEDE DRUK De Duindoorn Antwerpen Vaor Flip en Martin afuera sonaba el mar... I. De kleine colonne vrachtautols volgde een breede ver- keersweg die dwars door eenige buitenwijken van de stad liep. De weg was kort voor den oorlog aangelegd. Het weg- dek was van beton en tot in het laatste jaar van den oorlog redelijk onderhouden. De weinige gaten had men later met bazaltslag díchtgegooíd. In het midden lag de trambaan, door lage ligusterhagen van de beide rijba-› nen gescheiden. Het onkruid groeide handhoog tus›- schen de rails, weegbree, muurpeper en herderstasch. Ter weerszijden was tusschen huizen en rijbaan een breed trottoir van grauwe betontegels waar kinderen rumoerig speelden. De huizen aan den weg waren klein, en ze werden be- woond. door menschen die het niet overmatig breed hadden, ambtenaren, kantoorbedienden en kleine win- keliers. Ze zaten slecht in de verf, maar ze waren vlak voor den oorlog opgetrokken en dus nog nieuw, en ze zagen er met hun blinkende ruiten en hun schoone gor- dijnen en met het glimmende koperwerk van knopen bel en brievenbus aan de deur toch frisch en helder uit. En ieder huis had een tuintje, omringd door een laag hek van harmonicagaas dat met klimrozen begroeid was. Het was haast half October en het had al een paar dagen hard gewaaid en geregend. Ook dien morgen had het in alle vroegte nog bij vlagen geregend, maar nu het tegen den middag liep was de hemel helder blauw en kleine witte wolken ,zeilden hoog voorbij. De zon scheen of het zomer was en op de grauwe beton- tegels speelden rumoeríg de kinderen. De rozen bloeiden dat jaar nog laat. Het was haast half October, en tusschen het goud en brons en bruin van herfstchrysanten bloeiden ze in alle tinten rood. Voor de ramen van de meestehuizen stonden vazen vol, en de kinderen die op de trottoirs van den breeden ver- keersweg speelden, plukten ze over de lage hekken heen uit de tuinen zonder dat iemand er iets van zei. Er waren er genoeg en wanneer het vandaag of morgen werke- lijk herfst Werd, was het toch met ze gedaan. Maar toen de kleine colonne voorbij ging, lieten de kin- deren de bloemen uit hun handen vallen, en ze hielden op met spelen om met open mond naar de auto's te kíj- ken. Ze riepen opgewonden naar binnen toe dat er iets bijzonders te zien was en overal verschenen de vrouwen voor de ramen, en de mannen die op dat uur toevallig thuis Waren, kwamen in de deuren staan, en iedereen keek naar de auto's die voorbij gingen., De kleine colonne reed met een matige snelheid, maar de wagens Waren oud, en ze waren zoodanig overbelast dat ze bijna door hun slappe veeren gingen, en bij de geringste oneffenheid van het wegdek hotsten zij hun lading door elkaar. Er waren drie open wagens die met een onderlinge afstand van ongeveer tien meter reden. Op iedere wagen was een veertig man geladen. Ze za- ten met vieren naast elkaar, iedere man op zijn bagage. Een stevig touw was een paar maal om de heele groep heen. gewonden en vervolgens aan weerszijden van de cabine vastgemaakt om te voorkomen dat er een door het schokken van de wagen viel. De wagens werden voorafgegaan door motorrijders en zij werden door motorrijders gevolgd en geflankeerd. Iedere motor had een man in het zijspan en een man op de duo die hun stenguns onafgebroken op de wagens gericht hielden, terwijl de motorrijder het zijne voor het gebruik gereed aan een breede band om den hals had hangen. En op de cabine van iedere vrachtwagen zaten eveneens twee mannen die hun Wapens onafgebroken op de wagens gericht hielden. Frans Metman was een van de veertig op de tweede wagen. Hij zat in het midden, met zijnzrug tegen het schot van de cabine. Als hij zijn hoofd wat achterover boog, zag hij boven zich de blauwe hemel met kleine witte donzige wolken en de dofglanzende monding van een stengun en de beenen van den man die het vast- hield. Hij had op een avond in een café een paar kerels over stenguns hooren praten, en ze hadden gezegd dat het blikken bazarspullen Waren die twee gulden zeven- envijftig kostten, en dat ze altijd op een ongelegen oogenblik afgingen omdat de rust niet deugde, en dat de helft van de kerels die er mee rondliepen er niet mee om kon gaan, en hij was blij dat de monding van het wapen boven hem niet op hem, gericht was. Hijzat op zijn bagage, een kleine koffers van imitatie- leer en een opgerolde deken. Bij iedere schok vande wagen vroeg hij zich af of zijn koffer het uit zou hou›- den, en hij nam zich telkens voor om de volgende schok beter op te vangen, maar hij slaagde er nooit in. Als hij zeven, ging verzitten, beet de gesp van de riem om zijn deken .hem in zijn vleesch- Er waren geen breek- bare dingen in zijn koffer en ook geen kostbare dingen. Een trui, een stel ondergoed, een handdoek, een kleer»- borstel, een lepel, een tandeborstel, eenblikken pannetje, 10 een schoenborstel en een Nieuw Testament, dat was wel zoo ongeveer alles, maar het was alles wat ze hem bij het visiteeren hadden gelaten en hij had niets anders om het in te bewaren dan de koffer die bij iedere schok bezwijken kon. Hij zat in een ongemakkelijke houding met zijn beenen hoog opgetrokken en zijn knieën ver uit elkaar en diep tusschen zijn dijen gedrukt zat een forsche vent met een oude soldatenjas en vuurrood haar. Hij had een groot litteeken in zijn nek. vlak boven de vuile groene kraag van zijn jas en zijn ooren stonden ver van zijn hoofd en zijn haar glansde in de zon als koper. Toen de flankeerende motorrijders met open knalpot langs de tweede wagen daverden, draaide hij zijn roode kop naar hen toe en grinnikte openlijk en minachtend. Frans Metman zag het dreigend kijken boven de doffe vettige loopen van de stenguns en hij verschoof onrustig en voelde hoe de gesp weer in zijn vleesch beet. De roodkop keek grinnikend om. Hij zei: "Hou je gedekt, knul. D'r gebeurt je niks." Frans Metman keek voor zich op zijn knieën en hij keek naar de knieën van de mannen die aan weerszijden van hem zaten en die hun armen door de zijne hadden ge- stoken" om steun te hebben als de wagen zwaar over de oneffenheden van het wegdek hotste. De eene droeg een rijbroek van stevige bronsgroene uniformstof en de an- dere een vuilbruine manchesterbroek die versteld was met stukken van verschillende kleur. Hij zag hoe dun de stof was van zijn eigen broek en dat die al vol vlek- ken zat en hij vroeg zich af hoe lang zijn kleeren het uit zouden houden. Hij dacht: waarschijnlijk niet lang, maar misschien duurt dit niet lang. Hij schoof onrustig heen 11 en weer op zijn dekenrol en de roodkop keek weer grin- nikend naar hem om. "Pas opgepikt?" Frans Metman zei: "Drie dagen geleden." "Ik heb er tien maanden opzitten. Morgen is het pre- cies tien maanden." "Dan heb je de langste tijd gehad." "Vergeet het maar." "Dit kan toch niet eeuwig duren. Ik denk wel dat je de langste tijd gehad heb." "Vergeet het maar rustig." zei de roodkop. Hij grinnikte. Be colonne verliet de breede verkeersweg die door de buitenwijken liep en kwam in een ouder stadsgedeelte terecht. Op de hobbelige keien hotsten de wagens als bezeten en ieder gesprek werd onmogelijk. Frans Met- man voelde zijn koffer onder zich bezwijken. Hij kon op dat oogenblik niet nagaan of de schade onherstelbaar was. Maar hij was bang van wel. De straten werden drukker. Het had half een geslagen en in de binnenstad gingen de kantoren uit. Een onafge- broken stroom van fietsers kwam de colonne tegemoet rijden en overal bleven de menschen staan kijken. Een enkel scheldwoord vloog naar de auto's. Frans Metman tuurde strak voor zich uit. Hij was pas drie dagen tevoren gearresteerd en hij schaamde zich nog omdat hij daar zoo door de drukke straten werd gereden, voor iedereen te kijk. Toen zwenkte de colonne scherp naar links en sloeg een smalle geasfalteerde weg in die breeder leek dan hij was omdat de boomen aan weerszijden vlak bij den grond gekapt waren. Rechts lag een totaal vernielde trambaan, links een breed kanaal dat naar zee voerde. De colonne zwenkte voor de tweede maal scherp naar links, reed een steenen brug over, reed een eindweegs langs een hoog hek van prikkeldraad en kwam voor een houten poort in het hek tot stilstand.. De motoren dron- gen aan alle kanten dicht om de autds heen en de mam nen op de auto*s zagen de stenguns van vlakbij op zich gericht. Toen zwaaiden de poortdearen open. en de co- lonne reed naar binnen. De roodkop draaide zich om naar Frans Metman. Hij zei grinnikend: "We zijn verkocht en geleverd. maat!" II. Een groote grijze wolk' dreef langs de zon en alle kleur vervaalde. Het rood van daken en het rood van muren vervaalde tot één kleur. lemand op de tweede wagen :zei verbaasd: "Dat is het raarste kamp dat ik ooit gezien heb. Verdomd als het niet waar is." Het kamp was een visschersdorp aan de rand van de stad. Het zat als een wig tusschen de duinstrook en het afvoerkanaal geklemd. In de laatste jaren van den oorlog had de bezetter alle huizen door de bewoners doen ontruimen om er de bedieningsmanschappen van zijn bunkers en kustbatterijen in onder te brengen en zoodra de oorlog afgeloopen was en de bezettingstroe- pen verdwenen waren, had men het geheele dorp met een dubbel hek, van prikkeldraad omringd en er een groot kamp voor politieke gevangenen van gemaakt. De kleine colonne reed door de poort in de tweede draadversperring en kwam voor een schoolgebouw tot stilstand. De mannen kregen bevel om van de wagens te komen. Zij gehoorzaamden traag en zij sleepten hun bagage op een hoopen begonnen traag hun stijve bee- nen te wrijven. Terwijl zij daar stonden kwam een lange rij van gevangenen door de poort in de prikkeldraadvep sperring naar binnen Hun kleeren waren vuil en gescheurd en zij droegen schoppen en houweelen en mokers over hun schouders. De stoet was aan alle kan»- ten door gewapende bewakers omgeven. 14 De roodkop zei tegen Frans Metman: "We zijn tenmin-› ste nog op tijd voor het eten. De werkploegen beginnen pas binnen te komen." De gevangenen waren mager en bleek. Met hun gescho- ren koppen en hun ongeschoren gezichten sloften ze sloom voort zonder zichtbare belangstelling voor wat er om hen heen gebeurde en de aanwezigheid van zooveel gewapende bewakers leek nauwelijks noodig, Maar toen ze zagen dat er een nieuw transport bin- nen was gekomen, kwam er een beetje leven in hen. Ze begonnen uit te kijken of -er misschien vrienden en ken- nissen -onder de nieuwelingen waren. En als ze er een zagen- werden er in het voorbijgaan groeten -gewisseld en er werd in het voorbijgaan gevraagd .naar de ver- blijfplaats van vrouwen en kinderen, tot de bewakers zich er mee bemoeiden en d-e werkploegen sneller voort- dreven en de nieuwelingen naar binnen dreven in het schoolgebouw. Het nieuwe transport telde honderdachttien man. Ze werden door de gangen van het schoolgebouw naar het gymnastíeklokaal gedreven. In het gymnastieklokaal moesten ze met hun gezichten naar den muur gaan staan. Ze stonden met hun armen op den rug en met hun tee- nen vlak tegen de plint en met hun neus tegen den muur gedrukt. Zoo vlak onder hun oogen zag de witte wand er uit als een maanlandschap vol heuvels en bergen en dalen en valleien en vulkanen en kraters en grotten. Een dor, droog, dood landschap. Hun beenen waren stijf en vrijwel gevoelloos geworden door de ongemakkelijke houding waarin zij op de wa- gens hadden gezeten, en toen hun bloed weer vrij begon te stroomen, werden, zij door een prikkelende jeuk ge- 15 treiterd en zij werden zoo licht in hun hoofd van al dat harde wit vlak onder hun oogen dat ze van duizeligheid haast niet meer konden blijven staan. Maar niemand waagde het om zich te verroeren, want achter hen liepen de gewapende bewakers heen en weer, en als iemand zich verroerde, kreeg hij een stoot met een stengun tus- schen zijn ribben of een flinke harde schop onder zijn achterste. De roodkop schuifelde voorzichtig achteruit, maar een bewaker gaf hem een stomp op zijn hoofd, zoodat hij met zijn neus hard tegen de muur stootte. Het bloed sprong uit zijn neus in twee snelle stroompjes. Het maakte grillige roode vlekken op de gewitte wand die het gretig inzoog en hij likte het op met zijn tong waar het in het geultje van zijn bovenlip vloeide. De spieren in zijn nek zwollen op tot koorden en knoopen, maar hij zei niets. Hij grinnikte geluidloos tegen de witte muur en hij schuifelde opnieuw een eindje achteruit, zijn nek- spieren gespannen om een tweede stomp op te vangen. Dit keer werd het door niemand gezien. De roodkop zei uit zijn mondhoek tegen Frans Metman: "Ik heb het al bekeken. Mij houwen ze hier niet lang. Niks voor Niekie." Frans Metman gaf geenfantwoord. Hij durfde niets te zeggen. Hij durfde zich ook niet te verro-eren. Achter zich hoorde hij de voetstappen van de bewakers. Hij kon ze niet' zien, maar hij kon hooren wanneer ze hem naderden. Hij stond met zijn neus tegen de witte muur gedrukt en hoopte dat niemand op hem zou letten. Hij haatte zichzelf omdat hij bang was. Maar hij kon er niets aan doen. Als de voetstappen hem naderden trok 16 hij zijn hoofd zoo ver mogelijk tusschen zijn schouders en hoopte maar dat niemand op hem zou letten. Hij dacht: lafaard. God, ik wist niet dat ik zoo"n laf- aard was. Iezus, ik wou dat ik geen lafaard was. Maar hij had zichzelf niet in de hand en ,als de voet- stappen hem naderden, trok hij zijn hoofd zoo ver moge- lijk tusschen zijn schouders, en als ze voorbij waren, keek hij zonder zijn hoofd te bewegen naar de roodkop die naast hem stond. De roodkop staarde voor zich uit, een bevroren grijns om zijn lippen. Het bloed liep nog altijd in twee stroompjes uit zijn neus, maar trager nu, omdat het al stolde, Hij voelde hoe Frans Metman naar hem keek en draaide zijn hoofd half in diens richting, Hij zag de an-gist in zijn h-ouding. al Hij zei uit zijn mondhoek: "Laat je niet kennen, joh. je moet je nooit laten kennen. Als je je laat kennen, dan nemen ze je heelemaal in de heupzwaai." Het gymnastieklokaal lag in de schaduw van de school. Het lag op het noorden, en de meeste ruiten waren ge- broken. De wind was omgeloopen naar het noordwesten en de lucht betrok meer en meer, tot de zon heelemaal achter de wolken verdwenen was. Het begon te regenen. Het was half Octoberen de noordwestenwínd dreef de regen door de kapotte ruiten en de regen was zilt door de nabijheid van de zee. Ze stonden turen zoo. Man voor man werden ze aan een tafel geroepen om een lange reeks vragen te beantwoorden. Ze hadden die vragen sedert hun arrestatie al ettelijke malen beant- woord, en de antwoorden waren genoteerd in de papie- ren die met het transport mee waren gekomen. Maar 17 de vragen werden voor de zooveelste maal opnieuw ge- steld en ze moesten ze opnieuw beantwoorden en de antwoorden werden opnieuw genoteerd. Man voor man werden ze van onderen tot boven ge- fouilleerd, en hun .bagage werd van boven tot onderen nagekeken om te zien -of ze s-oms contrabande bij zich hadden. Niemand kon na afloop zeggen wat nu eigen- lijk cont"raba'nd@ was en wat niet, want wat van de een werd afgenomen, mocht de ander houden. Maar alles wat .mooi wa.s of kostbaar of moeilijk te krij-g-en, werd in ieder geval afgenomen, en wie klaar was, werd met zijn gezicht naar de muur gezet tot ook de anderen klaar waren. Toen ze weer buiten kwamen was de middag vrijwel voorbij. Het regende nog steeds. Ze moesten met vieren aantreden en werden dieper in het kamp gedreven. Ergens op een stoep stonden zes stoelen. De kappers droegen geen witte jassen, maar ze hadden nauwelijks een minuut noodig om een man volkomen kaal te knip- pen. Het gereedschap was bot, het rukte evenveel haren uit als het afsneed. Binnen twintig minuten was het heele transport behan- deld. De motregen viel koud op de geschoren koppen. Wie geen hoed had, maakte een muts van zijn zakdoek door in iedere pu.nt een knoop te leggen. Maar er wa- ren er die ook geen zakdoek hadden. Eindelijk werden ze in de huizen ondergebracht. Er gingen zestien man in ieder huis. Als bed kregen ze twee aan elkaar genaaide kunstmestbalen, gevuld met geperststroo. Eten kregen ze dien dag niet meer. Frans Metman deelde een achterkamer van drie bij drie en een halve meter met den roodkop en drie anderen. 18. Hij viel als een blok op zijnlstroozak. De andere drie volgden zijnvoorbeeld. Liggend vl«oek- ten ze alle duivels uit de hel. De roodkop stond voor het raam en keek uit over de natte tuinen die tusschen lage betonnen :muren geklemd lagen. Eindelijk zwegen de anderen. Toen zei hij: "Mij houwen ze hier níet. Dat is niks voor Niekie." III De zon werd niet meer gezien. Dag na dag kwam de noordwestenwind over de lage van het kamp. Ãls de mannen aangetreden stonden voor een van de vijf dagelijksche appels beet het zand hun oogen rood en het verpestte hun eten als zij na lang wachten met hun liter dunne soep in een oud pannetje terugkeerden van de uitdeelpost- En met de noordwestenwind kwam dag na dag de regen De regen had de zilte geur van rottend zeewier, van visch en schelpen en van al het aanspoelsel van de vloed-- lijn, de geur van de zee, scherp en zilt en bitter. De wind joeg de regen ranselend langs de straten van het kamp, en wind en regen samen vernielden wat er in de verwaarloosde tuinen aan planten over was, en de stengels van guldenroede en herfstchrysant rotten brons- groen en bruin in de modder die de tuinen vulde. De wind joeg het zand en de regen door de gebroken ruiten in de kamers waar de mannen met vijven en zesfl duinenrijen en joeg het zand wervelend langs de straten waar de gevangenenen op hun stroozak hokten. Als zij in den nacht wakker werden, knarste het zand tusschen hun tanden en de regen was zilt op hun lippen. Zij roken de zee, en zij hoorden de branding breken op het strand, niet ver vanwaar zij lagen. En als zij zoo gelukkig waren om weer in te slapen, sliepen zij in met de zilte smaak van de zee op hun lip- pen, maar meestal hield de honger hen wakker tot de hoorns in de ochtendschemering opstaan bliezen. 21 IV. Er zat in dat kamp een kleine zesduizend man en het overgroote deel verrekte van de honger. Het dagrant- soen bestond uit een liter dunne soep en een paar snef den slecht brood, en eens per week kwam daar nog een ons margarine en een ons suiker en een half ons kaas bij. Dat was alles, en het was voor volwassen mannen niet genoeg. Iedereen at onmiddellijk op wat hij kreeg en niemand bewaarde iets voor later. Want wie zijn eten een paar minuten uit het oog verloor, vond het meestal niet meer terug, en wie het bij zich hield, had geen rust eer hij zijn honger althans voor dat moment zoo goed mogelijk gestild had. Natuurlijk waren er uitzonderingen. Als iemand over voldoende geld beschikte of als hij vrienden buiten het kamp had die over voldoende geld beschikten, kon hij een soldaat van de buitenbewaking omkoopen, of hij kon een van de binnenbewakers omkoopen, en als ie- mand eenmaal een bewaker plat had, kon hij voor grof geld pakketten van huis laten komen, en het zich zoo aangenaam mogelijk maken. De bewakers hadden er een hekel aan om levensmidde- len mee te brengen, want met omvangrijke pakketten liepen zij te veel in de gaten. Maar het was niet moei- lijk voor ze om tabak of sigaretten mee te brengen, en voor tabak en sigaretten was iedereen en alles in het kamp te koop. Een portie eten kostte vier sigaretten en een brood van vierhonderd gram kostte er vijf. Een por.. tie suiker had je voor drie, een portie kaas voor twee, een portie boter voor zeven sigaretten. En als je met merksigaretten kwam, met Player of met Sweet Capo- ral of met Wild Woodbine, dan was je Voorde helft van die aantallen klaar, want een merksigareft stond jjge- lijk met twee zelfgerolde sigaretten. Degenen, die over tabak beschikten konden koopen wat ze wilden. Een goede wollen trui werd graag gegeven voor een half ons shag, en een paar prima schoenen voor een ons, en een pak, een uitstekend pak, voor an- derhalfi ons. Maar het meest werd in eten gehandeld, en tabak was het uniforme ruilmiddel waarin *alle prij- zen werden uitgedrukt. 23. V. Het was de roodkop die er dien avond over begon, Niek Moerland, Niekie, zooals zij hem van het begin af noemden, omdat hij over zichzelf nooit anders sprak dan over Niekie. Toen ze een uur lang met z'n vijven op die kleine kamer hadden gezeten en in de snel val- lende schemering hun bullen hadden uitgepakt en here haaldelijk op elkaars, teenen hadden getrapt, zeiden ze Frans en Niekie en Joost en Bob en Wil of ze elkan- der jaren kenden. Ze hadden ook hun achternamen genoemd in een po- ging om beleefd te zijn, maar nu ze allemaal met een paar nummers in hun zak liepen waarvan het eene den volgenden -dag op hun jas en het' andere op hun linkerbroekspijp genaaid zou worden, kwamen die ach- ternamen hen eigenlijk overbodig voor. En Nicolaas Moerland, nummer 4218, zes en twintig jaar, chauf- feur, heette na verloop van een uur die rooie als ze over hem, en Niekie als ze tegen hem praatten. Hij zei: "Wat zouwen jullie zeggen van een saffiaan- tje, jongens?" De andere vier lagen languit op hun stroozak, Frans tli Metman had zijn deken over zich heen -getrokken. Hij was nog stijf van de ongemakkelijke houding waarin hij tijdens de rit gezeten had en hij had het koud van het lange stilstaan in het gymnastieklokaal Hij had af en toe moeite om niet te gaan klappertanden, maar hij be- heerschte zich tegenover de anderen. De broers Bob. en Wåil Bruins lagen opzij van de deur fluisterend te praten, hun hoofden vlak naast elkaar op hun opgerolde jassen. Onder het kapotte raam lag Joost Vogel. Hij droeg een ,verschotenoveral en een paar kaplaarzen, waarvan hij de schachten afgesneden had, zoodat ze nauwelijks tot aan de onderkant van zijn kuiten kwamen. Die rooie was de eenige die zichtbaar op zijn gemak was. » Hij zat met zijn rug tegen de muur. en zijn armen. om zijn knieën geslagen, zijn kin steunend op zijn rech- terknie. Hij had het bloed van zijn gezicht gewasschen, maar zijn neusgaten had hij niet schoongemaakt omdat hij bang was dat het opnieuw zou beginnen, en de k1on- ters geronnen bloedin zijn neusgaten waren in het hal-› ve donker nog duidelijk te zien. Hij zei: "Heeft er iemand soms: een beetje tabak, jon- gens? Kijken jullie je zakken eens na." joost Vogel zei: "Die hoef ik niet meer na te kijken. Ze hebben me vanmiddag regelrecht op mijn kop gezet." "Als we brood hadden, konden we wel ergens een roo- kertje vandaan halenf' zei Bobßruins. "D'r is tabak in het kamp, dat weet ik. Maar we hebben geen brood gehad." De roodkop zei: "Daar begin ik niet aan. Ik ga niet mijn vreten ruilen voor tabak. Als je daarmee begint, ben je fout." .. "Dan kan je het rooken meteen wel afschrijven' zei de andere Bruins. "Nergens voor noodig." "Zie jij dan maar dat je aan tabak komt." "Ik ben nou al in vijf verschillende kampen geweest en 24 ik heb overal mijn rookertje gehad. Maar ik heb er nog nooit een hap vreten voor gegeven." "Linke jongen, jij." "je moet het weten te versieren." Joost Vogel zei: "Ie kletst goed, maar je vreet beter, vader." "Dat heb je goed geschoten", zei Niekie grinnekend. "Daarom verdom ik het ook om mijn vreten te verkwan- selen." "Ze hebben ons nou al een dikke negen maanden* te grazen." zei Bob Bruins. "En die kampen waar jij ge- zeten heb, zullen wel geen haar beter zijn dan de kam«- pen waar wij gezeten hebben. Maar ik wou dat ik al het brood bij elkaar had wat ik in die negen maanden voor shag geruild heb. Ik heb nog nooit wat voor noppes ge- had. Ik niet." "Ie moet een beetje uitgekookt wezen." zei Niek. "Als je een beetje uitgekookt ben krijg je het wel voor nop- pes." "Nou", zei Bob, "dan ben ik zeker niet uitgekookt ge- noeg want ik heb nog nooit wat voor noppes gehad. Ik heb er altijd mijn vreten voor moeten geven. En dan was ik nog blij dat ik wat kreeg. Verdomd." Zijn broer zei: "Eigenlijk kan je geen hap van je vreten missen. Maar soms heb je aan een saffiaantje meer dan aan een boterham. Zoo is het bij mij tenminste." "Niet alleen bij jou." zei joost. "Ie moet af en toe wat te rooken hebben. Als je weer es een paar haaltjes ge- daan heb voel je je heel anders." "Al was het alleen maar omdat het niet mag." zei Bob Bruins. Wil zei: "Dat is het. Als je nooit iets doet wat verbo- 25 den is, krijg je na: een tijdje heelemaal het gevoel dat je er onder zit." "ln ons laatste kamp vroegen ze honderd gram brood voor zoo'n pest-plukkie slaag", zei Bob. "Als je d'r een sigaret van draaide leek het wel een lucifer." "]a," zei Wil. "En als ze je d'r mee snorden vloog je even goed voor vier dagen de natte bunker in." Bob zei: "De bewakers brachten de tabak zelf mee naar binnen toe, en ze verdienden d'r dik aan, maar als ze maar een peuk bij je vonden, vloog je voor vier dagen de natte bunker in." "En was die nat?" vroeg Niek. "Of die nat was," zei Bob. "Dat zal je weten. Ik heb tweemaal vier dagen opgeknapt. Het water liep er met stralen langs de muren en het stond gewoon een paar duim hoog op de vloer. Het kon nergens naar toe in dat betonnen hok." "Dan waren ze bij jullie nog mak," zei joost Vogel. "Lekker frisch," zei Wil. "Het is maar wat je mak noemt." joost zei: "In mijn laatste kamp gaven ze je voor rooken een week." "Bunker?" "Bunker. En je mocht je stroozak en je dekens niet mee- nemen als je d'r in ging." "Maar niemand liet het er natuurlijk voor." zei Wil Bruins met een klank van tevredenheid in zijn stem. "Nee", zei Vogel. "Niemand liet het er voor. Als je wat te rooken had, dan rookte je. Maar je moest allemachtig uitkijken dat de anderen je niet verlinkten." ...Dat heb je nou in ieder kamp." zei Wil. "En dat maakt het zoo rot. Ie moet uitkijken: bij alles wat je doet. Ãn- 26 ders wordt lt verlinkt. Ze hoeven maar zóó. veel van je te weten en ze verlinken je." Frans Metman zei: "Dat geloof ik niet." Het was de eerste keer dat hij wat zei. Ze keken a1le- maal naar hem. Hij zag het níet, maar hij voeldehet. De kamer was bijna heelemaal donker. Door het raam viel nog wat licht" naar binnen van de sterke lampen die terwille van de bewaking den heelen nacht bleven bran- den in de straten en in de tuinen aan de achterzijde van dehuizen. Het licht was niet voldoende om er de ge- zichten bij te onderscheiden, maar hij wist dat ze naar hem keken. Hij trok zijn deken dichter om zich heen. Hij zei: "We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Dan moet er toch iets van eenheid zijn. lets van kameraad- schap." Er werd gelachen. « Vogel zei: "Vergeet het maar, joh. Vergeet het maar zoo gauw mogelijk. In de kampen bestaat geen kame- raadschap." "Dat geloof ik niet" zei Frans. "Dan geloof je het niet," zei Joost. "Mij een zorg of je het gelooft. Vandaag of morgen zal je het zelf wel merken." "Iedereen knokt hier voor z'n eigen." zei Wil. "En als ze maar denken dat ze d'r een hap vreten meer door krijgen. dan verkoopen ze je waar je bij staat." "Ik begrijp het niet," zei Frans. "Hij draait al bij." zei Bob. "Eerst geloofde hij het niet en nou begrijpt hij het alleen nog maar niet." "Neef zei Frans. "Ik begrijp het zeker niet." 27 "D'r zal heusch nog wel meer zijn wat jij niet begrijpt." zei Joost. ik "Daar gaat het nou niet om," zei Frans. "Ieder mensch heeft dingen die hij niet begrijpt. Jij zal ze ook welheb- ben. Maar daar gaat het niet om." "O nee?" zei joost. "Waar gaat het dan wel om?" Frans zei: "Als 't is zooals jij zegt dan moeter iets niet kloppen." "Dat kan wel," zei joost. "Dan klopt er iets niet, want het is zoo. En hoe eerder je daar nou rekening mee houdt, hoe gezonder het voor je is." "En niet anders' zei Wil. "Maar het is verkeerd." hield Frans vol. "je zal toch tenminste toe moeten geven dat het verkeerd is." "Koop je daar wat voor?" "Nee, natuurlijk niet." "Nou dan." Frans zweeg. Wil zei: "Natuurlijk is het verkeerd. je zal mij niet hoo- ren zeggen dat het goed is. Klaar. je moet er rekening mee houden." "Zoo is 1et," zei Bob. "In je eigen belang moet je er rekening mee houden." je "Je doet er geen fluit aan." zei Wil. "Geen bliksem." Frans zweeg. In de verte hoorden zij de branding breken op het strand. De regen joeg langs de gebroken ruiten. Een windvlaag dreef een dichte zwerm druppels in de kamer. Ze hoor- den de druppels op de bouten vloer vallen. "Rotzooi." zei Wil. 28 Bob zei: "Het is hier nog een grootere rotzooi dan in ons vorige kamp." "In alle kampen is het een rotzooi." zei Wil. "]a. Wat een wonder." Opnieuw joeg een windvlaag de regen in de kamer bin- nen. joost Vogel veegde zijn .gezicht af met de mouw van zijn overal. "Rotzooi?" zei hij. "Een zwijnekeet is het. ,O verdomme wat een zwijnekeet." De anderen zwegen. Na een poosje zei joost: "lk herinner me een vent in het eerste kamp waar ik gezeten heb. Hij werd een heele tijd later binnelngebracht dan wij. Toen hij pas binnen was, gaf hij het grootste deel van zijn vreten gewoon weg. Hij werd al ziek als hij de rommel rook, zei hij. Als hij met zijn pannetje terugkwam van de uitdeelpost, stonden we al op 'm te wachten, en de eene keer kreeg de een het en de andere keer de ander. En met het brood net een- der. Maarnog geen maand later snorden we hem ter- wijl hij stiekum een stuk van een ander zijn brood stond te snijden. jezus wat hebben ze die vent geslagenl" Frans zei uitdagend: "En wat wou je daar nou eigenlijk mee zeggen?" "jij snapt niet waarom er in schap is. Dat leg ik je nou "Misschien ligt het aan mij Wat jij me daar vertelt, is "Het is de honger diehet de honger denk je niet meer de kampen geen kameraad- uit." maar ik snap het nog niet. geen reden." 'm doet. Als je verrekt van aan een ander. En als je tot over je ooren in de rotzooi zit, dan denk je ook niet aan een ander. De honger en de rotzooi, die doen het 29 Niek zei: "Toch niet alleen." Hij was opgestaan en stond met zijn rug lui tegen de muur te leunen. Zijn groote roode hoofd hing op zijn borst enzijn armen hingen slap langs zijn lijf. In de verte brak de branding op het strand. Niek zei: "We hebben wel erger in de rotzooi gezeten als het daar om gaat. En we hebben nog wel eens minder te vreten gehad ook, toentertijd toen we ...... Hij brak zijn zin plotseling af. Ze zagen in de idonkier-te hoe hij rondkeek. Hij keek hen stuk voor stuk aan. Van zijn gezicht konden ze niet veel meer zien dan een vage witte vlek en ze wisten dat hij van hun gezichten niet veel meer kon zien dan vage wit- te vlekken. Maar ze zagen dat hij hen onderzoekend aankeek, en ze wisten dat hij ergens voor op zijn hoede was, en dat hij er achter probeerde te komen of ze wisten wat dat was. "Toen we daarbuiten waren, wou je zeggen' vulde Joost Vogel bedaard zijn woorden aan. Niek ging langzaam rechtop staan. Hij balde zijn vuis- ten, en hij boog zijn armen tot zijn vuisten op de hoogte van zijn riem waren. Toen zette hij zijn voeten wat ver- dervan elkaar, de linker voor de rechter, en hij ver- plaatste haast onmerkbaar zijn gewicht tot het geheel op zijn licht gebogen linkerbeen rustte. "Zoo heb je meer gestaan," zei Wil Bruins waardeerend. Niek gaf er geen antwoord op. Hij vroeg dreigend: "Wie van jullie beweert er dat ik daarbuiten was?" "Niemand," zei Frans Metman haastig. "Datzegt nie- mand, Niekl" joost Vogel zei: "Dat zeg je zelf, Rooie." 30 31 "Heb ik jou gezegd dat ik daarbuiten Was?" "je hebt het bijna gezegd. je slikte het nog net in, maar het was toch duidelijk genoeg." "En als ik je nou eens vertelde dat ik er niet was? Wat zou je dan zeggen, hè?" "Dan zou ik je toch minstens vragen hoe je aan die jas kwam." "Die jas zegt niks. Die jas heb ik opgepikt. In een ander kamp." joost zei onbevvogenï "Ik heb je nergens naar gevraagd, Rooie. Het kan me geen bliksem schelen wat jij in de afgeloopen jaren gedaan heb. Ik ben niet van de politieke recherche." "Éat zijn Wij geen van allen," zei Frans l\/Ietman. "Neef zei Wil Bruins. "We zijn geen van allen van de politieke recherche, en we zitten allemaal in hetzelfde schuitje en eigenlijk moesten we ronduit met mekaar kunnen praten, maar de een vertrouwt de ander niet verder dan hij 'm ziet." "Ie kan toch ook geen mensch vertrouwenf' zei Bob. "Als je in een kamp iemand wat vertelt, lekt het altijd uit. En daarom kan je beter je smoel dicht houden." "Veel beten" zei Wil. Joost zei: "Mij hoeft niemand wat over zijn zaken te ver- tellen. Ik ben nergens nieuwsgierig naar. Of Niek daar- buiten was of niet kan me geen bliksem schelen. Ik heb aan mijn eigen zaken genoeg." ,.Dan had je hier ook beter je mond over kunnen hou- den," zei Frans. "Ik ben er niet over begonnenf' zei Joost. "Niek is er zelf over begonnen. Kan ik het helpen als hij zijn mond voorbij praat?" "Ik zal er niet verder over kletsenf' zei Bob. "Nee," zei Wil. "Ik ook niet." Niek zei nijdig: "Voor mijn part klets je er wel over. Het laat me steenkoud. Ik ben “twee jaar aan het front ge- weest als je het Weten wil, en ik heb er op een vracht- auto gezeten. Geloof nou maar niet dat ik het voor mijn lol deed. Voor mijn bikken heb ik het gedaan. En Wie d'r wat van mot die komt het me maar vertellen." Vogel zei: "Ik heb je nergens naar gevraagd, Niek. Nie- mand heeft je ergens naar gevraagd. Misschien heb je alleen maar in een overal op een vrachtauto gezeten en misschien heb je met een doodskop op je pet geloopen. Het gaat me allemaal niks aan. Maar als je niet wil dat over veertien dagen iedereen weet wat je uitgevoerd heb, kan je beter je smoel stijf dicht houden. Heel stijf." "We hebben allemaal wel wat waar we liever niet over praten' zei Wil Bruins. "Zat," zei zijn broer. "Maar het gaat er niet om wat je gedaan heb, het gaat er alleen maar om wat ze van je weten. En daarom kan je beter je kiezen op mekaar houwen." Niek zei; "Daar is het nou al te laat voor. jullie weten het nou. En het kan me ook eigenlijk niks verdommen of jullie het weten. Ik heb het voor mijn bikken gedaan. En als ze het niet goed vinden, dan zeggen ze het maar. Mij 'n zorg." Hij liet zich weer op zijn stroozak vallen en strekte zich in zijn volle lengte uit, zijnarmen gekruist achter zijn hoofd.: Zij zwegen. Als de Wind een oogenblik afnam, hoorden zij hoog 32 boven zich het roepen van de wilde ganzen die naar het zuiden trokken. "Het kon wel eens een strenge winter worden." zei Wil Bruins. "Ia," zei Bob. "Dat dacht ik ook. De ganzen zijn dit jaar bar vroeg." Niek zei: "Afijn, jullie snappen in ieder geval waarom ik daarnet zoo'n groote bek opzette.“ "Die ben ik allang vergeten." zei ]oost. "Ik heb een ver- rot slecht geheugen." "Ie wordt hier zoo wantrouwig als de hel,"l zei Niek. "Als je een tijdje in zoo'n smerig ding zit, vertrouw je geen mensch meer." "Het beste wat je doen kan. De menschen hier zitten tot over d'r nek in de rotzooi en ze verrekken van de honger. Daarom kan je d'r geeneen van vertrouwen." "Daarbuiten kreeg je ook dagen lang niet te vreten en als 't er op aan kwam, zat je d'r zwaarder in de rotzooi dan hier. Maar vertrouwen ko.n je mekaar tot en met. Altijd." "Qmdat je van mekaar afhíng. Als je maat je in de steek liet, ging je voor de bijl, en als er een voor de bijl ging. had je kans dat de heele keet voor de bijl ging. Hier is het net andersom. Hier kan je het nog wel eens drage- lijker maken voor je eigen als je d'r een ander in laat stinken." De eene Bruin zei: "Toch moeten de meeste bewakers niks van verraders hebben." "Een behoorlijke vent moet nooit wat hebben van ver- raders' zei zijn broer. "Behoorlijke vent. zei je? Ik dacht dat we het over be- wakers hadden." 33 "Aan verraders hebben ze dan misschien de pest." zei Vogel. "Maar aan verraad níet." "Ze moedigen het aan." "Natuurlijk Ze hebben het noodig." "Zonder verraad konden ze met die paar man bewaking niks beginnen' "Nee, geen bliksem." De wind rukte hortend aan het kapotte raam. Tusschen de vlagen door hoorden zij hoog en hel het roepen van de overtrekkende ganzen. In de verte brak de branding op het strand. " joost Vogel veegde zijn gezicht af. "Die regen smaakt naar de zee." zei hij verbaasd. Hij stond op, doorkruiste in twee stappen de kamer en ging naast Niek zitten. De roodkop schoof wat meer naar de muur toe om plaats voor hem te maken. Vogel zei: "Van mij zullen ze niks hooren over jouw zaken, Rooie." "Och nee." zei Niek. "Van ons geen van allen," zei Frans Metman. "Als het werkelijk waar is, dat je hier in het kamp geen sterveling vertrouwen kan, moeten wij vijven tenminste toch op elkaar aan kunnen, jongens." "Nou begint hij over kameraadschapf' zei Vogel. "Laat me niet zoo lachen." Wil Bruin zei: "Als je met een jofel ploegje ben, valt er heusch nog wel wat van te maken." "Laat me nou niet lachen." zei joost. "ln ons vorig kamp lagen we met z'n vieren bij elkaar, ik en m'n broer hier en dan nog twee andere jongens. We hadden het lang niet gek met z'n vieren. De een rom- 34 melde zus en de andere zoo en met z'n vieren deelden we alles." › "Waarom zouden we dat hier ook niet doen?" vroeg Frans Metman. "Laten we dat met z'n vijven ook zoo doen, net als jullie met z'n vieren." Vogel zei: "Daar komt nooit een bliksem van terecht. Het is gemakkelijk genoeg om af te spreken zoolang nie- mand iets heeft. Maar als de een of ander wat te pakken krijgt, heeft hij meteen spijt van zijn afspraak, en dan probeert hij om de spullen voor zijn eigen te houden of hij probeert om het grootste gedeelte voor zijn eigen te houden en dan is de boot an. Vertel mij wat." "Als iemand je dat kunstje flikt, kan je hem uitsluiten' zei Wil Bruins. "]a," zei Bob. "Dat flikken ze je toch hoogstens maar eene keer." Niek Moerland ging overeind zitten. Hij schoof een eind- je bij joost Vogel vandaan en zocht naar een gemakkelij- ke houding. Het duurde lang eer hij zijn draai had ge- vonden. Eindelijk pakte hij zijn jas en stopte die achter zijn hoofd. Frans vroeg: "Wat denk jij ervan, Niek?" "Waarvan?". zei Niek. Gaat zoo iets of gaat het niet?" Soms gaat het en soms gaat het niet." zei Niek. Maar met ons?" Weet ik het," zei. Niek. "Hoe moet ik nou weten of dat 99 gaat." "We kunnen het in ieder geval probeeren. zei Frans. "Dat zal je toch met me eens wezen, Joost." "Het gaat niet." zei Vogel. "D'r komt niks van terecht. Vertel mij nou Wat. Zulke afspraken draaien altijd op niks uit." "WC kunnen het probeeren." "Hou toch op." "Zoolang je het niet geprobeerd heb, kan je niet zeggen dat het niet gaat. Ik vertel je dat het gaat. .Als we het allemaal willen dan gaat het." “Hou er maar over op›" zei Niek. .Jullie worden zoo langzamerhand stinkvervelend met je het gaat wel het gaat níet. Weet je wat ik ga doen? Ik ga een sigaret roken. Wil lachte. "Dat zie ik je doen," zei hij. .,Niks,* zei Niek. "Je ziet nog niks. Maar als je effe Wacht, zie je wel wat." "Waar Wou jij een sigaret van rollen?" vroeg Bob. "Van tabak," zei Niek. "Ik rol mijn sigaretten altijd van tabak. Waar zou ik het anders van doen?" "En waar wou je die tabak vandaan halen?" "Dat is voor jou een vraag en voor mij een vveet," zei Niek. › Hij grabbelde tusschen zijn kleeren en haalde een linnen zakje voor' den dag- Hij legde het zakje naast zich neer en spreidde het met behoedzame vingers open. Hij zei: "het is níet zooveel meer. Maar het is goeie zware shag." Van uit de donkerte keken de anderen verbaasd toe. Het duurde een hele tijd eer zij voldoende van hun verbaz- ing bekomen waren om iets te zeggen. joost was de eer- ste die zich herstelde. Hij zei plechtig "Wel verdomme nog toe." 36 Niek grinnikte. Hij begon voorzichtig vijf plukjes tabak af te scheiden van de massa in het builtje. Hij moest het vrijwel op het gevoel doen en het ging niet vlug. "Zoo zie je maar weer." zei hij. "Ik zou wel eens willen weten waar jij die boel had zitten," zei Joost. "Ik had alleen maar een paar peuken in mijn zak en die hebben ze er bij de visitatie netjes uit- gevischt. Terwijl ze godbetert heelemaal onder in mijn zak zaten. Maar meneer brengt rustig een half ons tabak mee naar binnen toe." "Zoo'n toer was het niet," zei Niek. "Hoor hem," zei Wil. "Nee verdomd' zei Niek. "Zoo'n toer is het niet als je weet waar je het bergen moet." " "Ze voelen anders overalf' zei Bob. "Nee," zei Niek. "Dat doen ze nou juist niet. Geen enke- le vent vindt het lollig om een andere vent in zijn kruis te grijpen. Zelfs zoo'n gekke bewaker heeft daar niet veel gijn in." Wil zei: "Dat is waar. D'r zijn er een heleboel bang om voor ruig gehouden te worden als ze daar te dicht in de buurt komen." "Dat is het," zei Niek. "Dat vinden ze niet lollig. En daar moet je van profiteeren." Hij grinnikte. "Het lukt natuurlijk niet altijd." zei hij, "Soms heb je d'r een die d'r zich niks van aantrekt waar hij voor versleten wordt. Ie moet het gokken. En vandaag gokte ik het nou net goed." Hij had vijf plukjes tabak afgescheiden van de massa en hij tastte met voorzichtige vingers over zijn stroo- zak om te voelen oß hij niets gemorst had. Hij sloot het 37 buideltje en hij legde er de plukjes op uit, en trok de tabak wat uit elkaar, tot ieder cplukje ongeveer de leng- te en dikte van een .kleine sigaret had. "Vijf stuks." zei hij. "Voor ieder een." "We hoeven anders niet allemaal een heele sigaret te hebben." zei Wil. "We kunnen er net zoo goed een met z'n vijven rooken. Des te langer doen we met die tabak. Iij dan." "Morgen rooken we met z'n vijven," zei Niek. "Van- avond krijgen jullie allemaal een saffie van me. Op de kennismaking." Joost Vogel beslistet "Dan steken we er nou drie op en de andere twee bewaren we voor straks. Dan hebben we ook Ln-og een haalt'je als we eenmaal op o-ns nest lig- gen. In orde?" "Dik in orde." zei Niek. "Wie heeft er papiertjes? We moeten papiertjes hebben." Ze zochten allemaal hun zakken na, fmaar niemand bracht iets bruikbaars te voorschijn. » "Ze hebben ons schoon leeggeschudf' zei Bob. "Geef dan een stukkie krantf' zei Niek. "Alswe niks anders hebben, rollen we ze gewoon van krantenpapier. D'r is toch zeker wel iemand die een .stuk ouwe krant heeft?“ "Misschien heeft iemand in de voorkamer papierf' zei Frans Metman. "Wil ik het even vragen?'" Hij maakte aanstalten om op te staan, maar Vogel drukte hem terug op zijn stroozak. "Ze hoeven voor niet teiweten dat we hier tabak heb- ben. We deelen met z'n vijven, niet met het heele huis. Daar is geen beginnen aan." Niek zei: ..\/erclomme, heeft er nou niemand papier? Is er niemand die een bijbeltje heeft? Die dingen hebben ze bij de visitatie niet afgepakt. Er stond tenminste een vent naast me die het houden mocht." "Dat was Frans dan." zei Wil. "Ik heb gezien dat Frans bij de visitatie naast je stond. Ik stond zelf aan de an» dere kant, maar ik heb er geen. Nooit gehad." Frans zei niets. "Heb jij zoo'n ding?" vroeg ]oost. Frans begon onrustig op zijn stroozak heen en weer te schuiven. "Nou. hoe zit het,'l' zei joost. ,;Heb je een bijbel bij je of niet?". "Ik geloof niet dat je dat papier gebruiken kan." zei Frans. "Dat zal jij weten wat wij allemaal voor sigarettenpapier kunnen gebruiken." zei Niek. "Bijbelpapier is prima. Kom op d'r mee." Frans Metman voelde hoe de vier in het donker verwach- tingsvol naar hem keken. Hij schoof onrustig op zijn stroozak heen en weer. Hij zei na een poosje: "Ik geef het eigenlijk liever niet. Niek. Ik geloof beslist niet dat je het gebruiken kan." "Zoo," zei Joost. "Ben jij d'r zoo een." "Hoe bedoel je?" "Dat is de man die het zoo druk had over kameraadschap, De eerste de beste keer dat je hem noodig heb, is hij meteen al niet thuis. Fijne knul ben jij." Er viel een stilte. De wind rukte aan het raam en een uitschietende vlaag dreef regendroppels binnen. In de duisternis riepen hoog en hel de eindeloos overtrekkende ganzen. Frans Metman reikte langzaam naar zijn koffer. Hij 39 maakte hem open en woelde met zijn hand door de in- houd. Toen voelde hij het boekje onder zijn vingers. Hij hield het een oogenblik in zijn hand eer hij het voor den dag haalde. Het voelde koud aan, maar in zijn hand werd het snel warmer. Hij sloot zijn koffer en zettehem terug op zijn plaats. Toen reikte hij joost het boekje over. Hij zei: "Hier heb je het." Joost Vogel gaf het zonder een woord aan Niek door. De roodkop ging er mee voor het raam staan en blader- de het even door eer hij zijn nagels over het papier ritste. Hij scheurde er twee blaadjes uit. "Dat is voor vanavond genoeg' zei hij. "Morgen moeten we zien dat we wat anders krijgen, dan hebben we dit niet meer noodig. Het is eigenlijk te dik. Ik had gehoopt dat het rijstpapier was. Ze hebben ook bijbels op rijst- papier. Maar dit is geen rijstpapier." Hij gooide het boekje op Frans zijn stroozak. "Ik heb die twee blaadjes maar uit de Openbaring ge- scheurd' zei hij. "Goeie naam voor een sigaret: Open- baring." "Dan mag Frans alweer niet mopperen' zei Wil. "De Openbaring leest toch niemand meer." "Nee, nou niet meer." zei Bob. "Toen het nog oorlog was las niemand wat anders." Frans Metman stak het boekje zwijgend in zijn zak. Hij luisterde naar het breken van de branding in de verte, en probeerde zich op te winden over het 'feit dat ande- ren zoo zonder meer over zijn eigendom beschikten. Maar het wilde niet. Hij zei: "ik heb geen bijbel in mijn handen gehad sinds ik een kleine jongen was, en ik ben in geen jaren in de 40 kerkgeweest. Maar toen. ze me kwamen halen heeft mijn vrouw dat ding nog vlug in mijn koffer gestopt. Ieweet hoe vrouwen zijn." "Tja," zei Wil. De anderen zweg-en. Niek begon de blaadjes in strookjes te scheuren. Hij maakte de randen vochtig met zijn tong en scheurde er met zijn nagels een grove karteling aan. "Zoo houden ze beter," zei hij. Voorzichtig begon hij de tabak in de papiertjes te rollen. Een was er bij dat niet hield toen hij het dichtplakte en hij maakte het los en scheurde er een nieuwe karteling aan. Het duurde een heele tijd eer hij vijf sigaretten ge- draaid had. Met de nagel van zijn pink duwde hij de uitstekende draadjes tabak aan beide zijden naar binnen toe. Toen hij er mee klaar was, legde hij de vijf staafjes naast elkaar op zijn stroozak en streek de overgebleven tabakskruimels in zijn hand bijeen. Vervolgens deed hij ze in het resteerende stuk bijbelpapier, dat hij dichtvouw- de en in zijn zak stak. "Ziezoo," zei hij. Wil zei: "Vuur. We hebben geen van allen vuur." "O nee?" vroeg Niek. Hij boog zich voorover om zijn linkerschoen uit te trek- ken. Uit zijn binnenzak haalde hij een lepel te voorschijn en hij wrikte met de steel van de lepel de hak van zijn schoen. De hak was hol. Uit de holte nam hij een gebro- ken gilettemesje, een stukje hout van een halve pink lang, waarin aan het eind een vuursteentje uit een aan- steker was gezet en een paar brokjes carbíd. Hij legde een heel klein stukje carbid op de vloer, spuwde er op, en sloeg met het scheermesje de vonken uit het vuursteentje. 41 Met een onzekere blauwachtige vlam begon de carbid te branden. "Kijk tuit," zei Bob. "Dat kunnen ze buiten zien." Niek stak op zijn knieën liggend haastig een sigaret aan en doofde het carbidvlammetje -met zijn vlakke hand. Aan die eene sigaret stak hij er nog twee aan. Hij gaf er een aan Joost en een aan Wil Bruins. Wil zei: "Wat heb ik dat een verdomde tijd gemist." Hij gaf de sigaret door aan zijn broer en liet zich achter»« over vallen op zijn stroozak. joost Vogel tikte Frans Metman op zijn schouder en overhandigde hem de brandende sigaret. Hij zei: "jij hebt je zaakjes prima' voor elkaar, Rooie. Dik in orde." "Allicht," zei Niek. "Ik zit tien maanden vast. Als ik mijn zaakjes nou nog niet voor elkaar had was ik maar een groote sufferd." Ze rookten zwijgend verder. In de verte brak de branding onophoudelijk op h.et strand. En iedere vlaag bracht in de kleine kamer de zilte geur van de zee. vi. Joost Vogel was de eerste die wakker werd. Hij lichtte zijn hoofd een eindje .op en schoof de rol van zijn jas recht die tusschen zijn stroozak en de muur was gegleden, Kreunend rekte hij zich uit tot zijn spieren kraakten. Toen ging hij rechtop zitten en keek om zich heen. De regen had opgehouden. Een dichte zeemist hing als een natte grijze wollen deken voor het raam en golfde door de gebroken ruiten naar binnen. Het was nog heel vroeg en er was nauwelijks licht genoeg om ietsbij te zien. De kamer stonk naar slapende menschen, naar nat- te kleeren en naar opgedroogd zweet, en de mist was klam en vochtig en in de onmiddellijke nabijheid van het raam haast tastbaar. joost Vogel schopte zijn deken van zich af en stond op. Hij had bij het slapen gaan zijn overal aangehouden en alleen zijn laarzen uitgetrokken. De overal zat zonderling gedraaid aan zijn lijf en de pijpen waren opgeschoven tot ver boven zijn knieën. Hij trok ze ongeduldig omlaag en keek met waakzame aandacht naar een zwarte punt op zijn wreef. Het was een pluísje van zijn sok en hij krabde het van zijn wreef met de nagel van zijn pink. Voorzichtig, om de anderen niet wakker te maken, openf- de hij zijn koffertje en haalde er een paar spullen uit, een bonte handdoek, een versleten waschhandje, een tandenborstel en een klein stukje zeep. Hij sloot het kof- fertje met een nauw hoorbare klik en zette het op zijn plaats aan het voeteneinde van zijn stroozak. 43 Toen hij uit zijn gebogen houding overeind kwam, zag hij -de oogen van Frans Metman op zich gericht, en ter-- wijl hij voorzichtig over de broers Bruins heenstapte omibij de deur te komen, knipoogde hij tegen hem bij wijze van -groet. In de voorkamer was het donkerder dan in zijn eigen kamer, want ze hadden er den vorigen avond de kapotte ramen dichtgespíjkerd met brokken plank en stukken gon- jezak. Hij wist niet precies hoe de menschen daar lagen en hij moest op den tast zijn weg zoeken naar de deur die op de vestibule uitkwam. Hij struikelde over een kistj-e dat tusschen twee stroo- zakken stond en hij viel voorover en schampte met zijn elleboog langs een gezicht. De man begon hem uitte vloeken, en wekte met zijn schorre stem de anderen, die dadelijk mee begonnen te schelden, omdat ze uit hun .slaap werden gehaald. › joost zei: "Ach, steek de moord, kerels." Hij krabbelde overeind en knalde opzettelijk de kamer- deur hard achter zich dicht. Hij stond in de vestibule. Nog voor hij bij de W.C. was begon hij zijn kleeren' al los te maken. Hij barstte bijna. "ík knap' zei hij half hardop. De W.C. stond op een kier. In de vestibule hing de stank van uitwerpselen en van urine. De vloer van de W.C. was nat en eer hij het wist stond hij er met allebei zijn voeten midden in. Hij vloekte. OP de muur had iemand geschreven: Wie zijn roer niet recht kan houwen, moet gaan zitten als de vrou- wen, 44 Hij knikte goedkeurend en haalde een stompje potlood voor den dag dat hij in de zoom van zijn overal ver- borgen had. Terwijl hij waterde, dacht hij een oogenblik na, en schreef vervolgens met groote hoekige letters: Schip- per hou je roer regt, anders rot de vloer weg. Tevreden bekeek hij het resultaat, aarzelde even, en schreef op de andere muur die nog blank was: Ver- boden op de muren te kladderen. Toen verliet hij het hok, schopte ook die deur opzette- lijk hard achter zich dicht en ging naar de keuken om zich te wasschen. Het was lichter geworden, maar de mist wilde nog niet optrekken. ln de keuken was het koud. De deur naar buiten' had den heelen nacht opengestaan en het rook er schooner dan ergens anders in huis, het rook er niet naar menschen, alleen maar naar mist en naar de zee. Een hoorn blies vlakbij de reveille. De hoornblazer bleef in de mist onzichtbaar. Joost Vogel kleedde zich naakt uit, hing zijn overal aan een spijker en zette de kraan zoover mogelijk open. Een paar minuten lang wist hij .niets dan zijn vreugde om het koude water. Terwijl hij zich nog proestend aan het wasschen was, kwam Frans Metman de keuken binnen. Hij was in zijn ondergoed, en het was smoezelig door het slapen op de vuile stroozak. De veters. van zijn schoenen hingen los, en hij slofte zijn voeten over den grond om er niet op te trappen. Eerst ging hij slaperig tegen den muur staan leunen tot hij aan de beurt zou zijn, maar toen hij de ronde lidteekens zag op Vogel's rug, die loodkleurig af- 45 staken tegen de witte huid, werd hij plotseling wakker en begonze halfluid te tellen. Het waren er acht en twintig. Hij raakte er voorzichtig een aan. "Steenpuisten?" joost proestte het 'water uit neus en mond. Het duurde even eer hij antwoord gaf. "Neef zei hij eindelijk. "lk dacht het." zei Frans. "Ik heb eens een steenpuist gehad en daar heb ik net zoo'n lidteeken van overge- houden. Niet zoo groot alleen." Hij trok zijn hemd wat opzij om zijn borst bloot te ma- ken. "Kijkf zei hij. Joost keek. "Ja," zei hij. "Dat is een steenpuist geweest. Dat kan je goed zien." "Het was een knaap' zei Frans. Joost zei: "Ik heb ze grooter gezien. En jij had er maar èèn. Ik heb kerels gezien, die er onder zaten. Sommigen hadden er vijftien of twintig tegelijk. Ik beloof je dat het geen lolletje is om zoo'n twintig steenpuisten tegelijk te hebben. Of dacht je van wel?" "Eèn is al geen lolletje." zei Frans. "Geloof maar gerust dat je van èèn steenpuist al knap ziek kan zijn." "Dat geloof ik best.'Maar het is toch altijd nog erger als je er twintig tegelijk heb." "Ja, twintig is erger dan èèn, dat spreekt. Maar een lol- letje is het nooit, dat zeg ik je." "En furunkels. Heb je wel eens furunkels gezien? Ik heb kerels gezien die er vol mee zaten." "Ik heb er wel eens van gehoord, maar gezien heb ik ze nooit. 46 "Het zijn net steenpuiste nmaar er zit een soort pit in. Als ze rijp zijn, moet je ze open maken en dan pak je de pit beet en trekt 'm eruit. Ik heb heel wat kerels geholpen als ze onder de furunkels zaten." Frans vroeg: "Dat op je rug, zijn dat ook furunkels ge- weest'?" Hij wees naar de loodkleurige lidteekens. Sommige waren zoo groot als een vierduitstuk. ,.Nee," zei Vogel. "Dat komt van de luizen." Hij draaide zich om. Hij had ze ook van voren. Zijn borst en zijn schouders zaten er vol mee en hij had ze ook op zijn buik en zijn dijen, en op zijn kuiten. tot op zijn voeten toe had hij ze. "luizen?" "Ja" zei joost. "Luizen." "lk wist niet dat die je zoo toe konden takelen." joost zei: "Ie hebt luizen en ze bijten je en je krijgt een verdomde jeuk. En dan krabbel je natuurlijk en je krab- belt je kapot en de luizen kruipen in de wonden. Dan gaat het zweren en je krijgt nog veel meer jeuk en je krabbelt nog veel harder en voor je het weet zit je d'r hartstikke onder." Hij droogde aandachtig zijn gezicht af. Hij zei: "Als het eenmaal zoo ver met je is, ben je een allemachtig end op streek om te verrotten. Ostkrankheit noemen ze dat." Hij sprak het woord op z'n Hollandsch uit. Hij zei: "Het duurt een tijd eer je het kwijt ben. De luizen zitten vastgevreten in je bast en je kan er niet bij. Ze smeren er het een of andere bijtende spul op en dan zwachtelen ze je van top tot teen in. Zoo moet je blijven liggen tot die krengen kapot zijn. Maar dat duurt wel 47 even, en onderdehand vreten ze nog gauw een zoodje nieuwe gaten in je bast. Het jeukt als de hel, de eeuwige godgloeiende, en door de zwachtels kan je er niet bij om te krabben ook. Als die verrekte luizen dan eindelijk allemaal kapot zijn, moet je nog zien dat je de zweren kwijtraakt. Het duurt maanden eer je d'r heelemaal af bent." Terwijl Frans Metman zich waschte, kleedde hij zich langzaam aan. Een plotselinge windstoot bracht de dichte mist in een golvende beweging. De lampen brandden geel in de grauwe mist. Door het huis klonken de stemmen van de anderen. Een zei er: "Weer een nieuwe dag. God zal me ver- dommen." "Ostkrankheit" zei Frans Metman. "Het is voor 't eerst dat ik er van hoor. Waar heb je het opgeloopen?" "Ergens in het Oosten. Vlak bij de Russische grens. Ook in een kamp natuurlijk." "Bij de Duitschers?" "Waar anders?" Frans veegde het zeepwater uit zijn oogen en tastte op de aanrecht naar zijn handdoek. "Eerst heb je daar gezeten, en nou zit je weer hier." zei hij. "Een van de twee moet er naast wezen. Een mensch kan moeilijk aan twee kanten tegelijk fout zijn." Joost zei: "Daar heb ik gezeten omdat ik me niet als krijgsgevangene had gemeld. En hier zit ik omdat ik voor dien tijd vrijwillig in Duitschland had gewerkt. Ik had veertien gulden steun, met een vrouw en twee kin- deren. Wat moest ik anders?" Frans Metman droogde zijn gezicht af en ze pakten hun 48 spullen bij elkaar en gingen terug naar de kamer. In de vestibule passeerden ze de anderen die op weg waren om zich te gaan wasschen. Frans zei over zijn schouders: "Nou snap ik het. Als je weet hoe het in elkaar zit is het heel eenvoudig. Maar ik snapte er eerst niks van." ,.ja, als je weet hoe het in elkaar zit lijkt alles heel een- voudig' zei joost. Hij liet zich met een smak op zijn stroozak vallen en trok de deken weer over zich heen. "Er zal vandaag wel niet gewerkt worden" zei hij. "Veel te link met dit weer. .Daar gingen we ook nooit naar buiten als het mistte. Maar het mistte daar lang niet zoo vaak als hier aan zee." Frans Metman dacht aan de lidteekens, die hij gezien had. Hij bewoog huiverig zijn schouders. Hij dacht: ik moet oppassen dat ik ook niet zooiets krijg, hier. Maar wat kan je er tegen doen. "jullie hadden het daar natuurlijk ook rot," zei hij.. Vogel tilde even zijn hoofd op om naar hem te kijken. Toen ging hij weer op zijn gemak liggen. "Rotter dan hier" zei hij. "Dat heb ik ook wel eens anders hooren vertellen." joost zei: "Ik geef het je op een briefje. Ik was blij dat de oorlog afgeloopen was eer de .luizen me opgevreten hadden. ln die kampen daar behandelden ze je niet. Als je ziek werd kon je uit je eigen beter worden of kapot gaan. Ik had geen zin om kapot te gaan, en om uit me eigen beter te worden zag ik geen kans voor. Maar ik heb het uit weten te houden tot de oorlog afgeloopen was. Toen hebben de Amerikanen me behandeld. Ik beloof je dat het tijd werd." 49 "Het was toen oorlog." "ja, het was toen volop oorlog. En het was tenslotte ook niet je eigen volk dat je zoo rot behandelde. Dan pruim je het gemakkelijker. Hier zijn het je eigen menschen. Mijn buurman loopt hier bijvoorbeeld bij de buitenbe- waking. En een zoon van m'n zwager ook." "I-Ieb je daar lang gezeten?" "Twee jaar. Toen ik er uit kwam ging ik voor een half jaar het hospitaal ín. Ik was krap een maand thuis toen de politieke recherche me kwam halen. Nou zit ik alweer drie maanden vast." "Nou ja," zei Frans. "jij ben daar aan het gezicht van prikkeldraad gewend geraakt." Joost Vogel rolde zich traag op zijn zij, tot hij met zijn gezicht naar de muur gekeerd lag. "Dacht je?" vroeg hij. "Ze zeggen dat alles went op den duur." "Die dat zeggen hebben nooit achter prikkeldraad ge- zeten. je went aan dat beetje vreten en je went er aan om als een varken op .de vloer te slapen. Aan de vlooien en de luizen wen je ook nog op de lange duur. Maar aan dat prikkeldraad wen je nooit. Gelukkig niet." "Nee," zei Frans Metman. En nog eens: "Nee." En toen: "We zullen geduld moeten hebben. Eens komt er een eind aan." joost zei: "Dat kan wel. Maar ik heb geen geduld meer. En al duurt het nou ook nog zoo kort, het duurt mij al veel te lang. Ik ga er vandoor. Zoodra ik maar effe de kans krijg." "Dat zei Niek ook, gisteren. Maar het is de vraag óf je die kans krijgt." 50 "Die krijg je altijd." "Dat lijkt me nogal sterk." "Ik ben daarginder drie keer uitgebroken. Iedere keer hebben ze me te pakken gekregen en iedere keer hebben ze me verrot geslagen. De derde keer vertelden ze me rustig dat ze me op .zouwen hangen als ik het nog eens probeerde. E11 dat was geen bangmakerij. Ik heb er bij gestaan dat ze kerels ophingen omdat ze er tusschenuit waren gegaan. De Russen en de Polen hingen ze meteen de eerste keer al op." Frans Metman schudde zijn hoofd. "Ik begrijp niet dat jullie het dan nog probeerden." joost zei: "Ie wist wat je voorland was, maar dat lapte je aan je laars. Als je een gat zag, dan ging je. En als ik hier een gat zie, ga ik zeker. In het ergste geval grijpen ze me, en dan ga ik weer achter het prikkeldraad. Aan ophangen zijn ze hier :nog niet toe. Ze zouwen 't wel willen, maar ze durven het niet, de stinkers." "Maar als ze je op heeterdaad betrappen, schieten ze je wel kapot." "M'n zorg. Kapot ga je toch. Vroeger of later. Als het je tijd is dan ga je. Geen dag eerder." "Als je met niemand rekening hoeft te houden, dan kan je er makkelijk zoo over denken. Ik ben. getrouwd." Joost zei: "Ik ook. Anders zat ik hier niet. En dan had ik daar ook niet gezeten." Hij wentelde zich traag op zijn rug, vouwde zijn handen onder zijn hoofd en ging naar de zoldering liggen kijken. "Rotzooi." zei hij. Niekie kwam binnen. Zijn roode hoofd glom van het wasschen. Hij schoof het raam open, spreidde zijn natte .i fl il É ji ä l. 3. ji É É É ïš ë #"i.=- 51 handdoek uit op de vensterbank en klemde hem vast met het raam. "jullie mogen je rommel ook wel ophangen." zei hij. "Geen plaats voor." zei Joost traag. "Zoo gaat het rotten." "Laat maar rotten." "We moeten hier een drooglijntje maken." zei Niek. "D'r kunnen geen vijf handdoeken uit dat eene gekke kleine raam hangen." "]a," zei Frans. "Dat is een goed idee." "Ga je gang." zei Joost. "Maak een drooglijn." "Niks geen haast." zei Niek. "Mijn handdoek hangt." Hij ging op zijn stroozak zitten en begon een sigaret te rollen van de peuken van de vorige avond. Hij zei: "Wie wat bewaart die heeft wat. Er hoeft maar een kruimeltje versche tabak bij." Hij trok zijn schoen uit en wrikte met zijn lepel omslach- tig de hak los. "We moeten voor die spullen een ander plaatsje vinden." zei hij. "Achter een plint of zoo. Het is te gek dat ik voor ieder haaltje mijn heele schoen moet sloopen." Hij sloeg handig vuur. "Verdomd," zei Joost tegen Frans. "Als ik niet getrouwd was, had ik daar nooit gezeten. En ik had hier ook niet gezeten. Mijn vrouw heeft me allebei de keeren verlinkt. Eerst bij de SD en nou weer bij de PRA." Niek floot. "Verrek, wat een wijf." zei hij. "Die zou ik verdomd wel eens willen zien. Ik ben benieuwd hoe zoo'n wijf d'r uit- ziet." ]oost Vogel haalde een beduimeld opschrijfboekje uit de 52 borstzak van zijn overal. Hij bladerde het even door en nam er toen een foto uit. "Hier heb je d'r," zei hij. Ze zagen een zware, al wat oudere vrouw met een ernstig zwaarmoedig gezicht. Ze droeg een simpelezwarte japon, aan de hals hoog gesloten met een groote Zeeuwsche knoop. Door haar donkerehaar liepen grijze strepen. Het was een foto van een goedkoope fotograaf en hij had het niet de moeite waard gevond-en om aan het haar iets te retoucheeren. Niek zei: "Dat zou je toch niet zoeken achter moeders. Sodeju, hoe krijgt het mensch 't in d'r hersens." "Ze denkt dat ik met anderen op stap ga." zei joost. "Ze denkt dat ik niks meer in d'r zie omdat ze al een dagje ouder wordt." "Ze is een stuk ouwer dan jij." zei Niek. ,.]a, een heel stuk. Bijna tien jaar." "Dat kan je goed zien." "]a," zei joost. "Ze is oud op die foto. Veel ouder dan in werkelijkheid. Ik denk nooit aan die tien jaar verschil. Maar zij wel. Mij maakt het niks uit." "Zij voelt ze." "]a, zij voelt ze. En daarom denkt ze de heele tijd dat ik met jonge grieten op stap ga." Terwijl ze de foto bekeken, kwam Wil Bruins met zijn broer de kamer binnen. Wil vroeg: "Denkt ze dat of is het zoo?" "Ze denkt het." zei joost. "En daarom is het zoo. Voor haar is het zoo. Snap je?" "En ze ziet je liever achter prikkeldraad dan bij een ander wijf." zei Wil. "Zoo zit het natuurlijk." "Dat is het." zei joost. "Dat is de heele kwestie. Ze ziet 53 me nog liever achter prikkeldraad. Nou, ik zit er achter. Voor de tweede keer." Niek zeil: "Eén keer zou je je nog voor kunnen stellen. Een mensch doet in zijn drift nou eenmaal rare dingen. Maar dat ze het je nog een tweede keer geflikt heeft. Dat snap ik nou niet, zie je." Joost nam de sigaret uit Niek zijn vingers. Hij zoog de rook diep in zijn longen en gaf hem toen zonder naden- ken verder aan Bob. Hij zei: "Toen ik na de eerste keer pas terug was. had ze een spijt als haren op d'r hoofd. Het was Joost voor en Joost na en het beste was niet goed genoeg voor me. Tenminste zoolang ik maar in huis wou blijven. Op een avond loop ik de deur uit om een potje te biljarten en ik kom pas tegen eenen boven water. De volgende mor›« gen om elf uur stond de politieke recherche op de stoep. Of ik maar even mee wo-u komen om inlichtingen te geven. Nou, daar ben ik nog aan bezigl“ "Ik had ze niks verteld als ik jou was." zeiWil. "Mooie tip. Ie denkt zeker dat ik achterlijk ben. Ze wis- ten alles." "Van je vrouw. Maar èèn getuige is niet genoeg." "Voor de PRA wel." "Ik zeg je dat ze aan èèn getuige" niks hebben. Een ge- tuige is nooit bewijs genoeg." "l\/lan, ik was nog niet binnen of het heele pakje brieven wat ik 'r in die tijd geschreven had, werd me netjes on- der mijn neus gedraaid. lk zat al in de boot voor ik een woord gezegd had." ,.Afijn, je weet aan wie je het te danken heb." zei Niek. "Dat is tenminste een troost." 54 ,.]a, dat is een troost." zei Vogel, ,;Ik weer wig het me gelapt heeft." "Zou je zoo'n kreng eigenlijk niet doodschoppen" zei Niek. joost zei: "Het is dat ik twee kinderen heb, anders was het de vorige keer al raak geweest. Ie laat het om de kinderen. Maar nou ben ik het zat. En dat zal ze merken ook als ik thuis kom." "Ik zou maar uitkijken" zei Bob. "Ie moet voor een goeie betalen." joost zei: "Dat kan wel, maar ik ben het zat. Ik ben het meer dan zat. Nou is het welletjes geweest. Zouwen jul- lie het ook niet welletjes vinden, jongens, zoo langza- ïmerhand?" "ledereenzou het zat wezenf" zei Niek. "Maar je moet uitkijken dat je niet je vingers brandt. Dat wijf is gek. Voor mij is dat wijf gewoon gek. Anders niks." Wil Bruins vroeg: "Zeg Rooie, hoe zit dat, ben jij eigenlijk getrouwdflf" "Gelukkig.niet", zei Niek. "Niks voor Niekie, trouwen. Zoolang ik het vleesch bij het pond kan koopen, haal ik geen heele koe in huis." Wil zei: "Als je eerst maar eens de goeie tegenkomt, dan piep je welanders. Kijk, hier heb je de mijne." Hij haalde een foto uit zijn zak en gaf die aan Niek. "Verrek," zei de roodkop. "Is dat jouw vrouw? Die griet ken ik." Hij kreeg een klap midden in zijn gezicht en kon de tweede nog maar net ontwijken. Meer verbaasd dan boos duwde hij de jongen van zich af en greep zijn polsen beet. Hij had zijn handen vol aan hem. 55 Hij zei: "Kom eens helpen, jongens, die gooser is "gek geworden. Hij slaat me midden in mijn smoell" er Wil boog zich lenig naar voren om hem in zijn vingers te bijten en de roodkop nam zijn beide polsen in één hand over en pakte met de andere hand zijn door beet. Hij draaide het een kwartslag om. “ "Hou"opl" zei hij. "Als je nou niet ophoudt, scheur ik je ooren van je kop. Ik waarschuw je." Bob greep zijn broer van achteren beet. "Wil, hou op," zei hij. "Niekie bedoelde er niks mee, dat weetik zeker. Hou op noul" Wil worstelde nog steeds om los te komen. Hij schopte Niek gevoelig tegen zijn schenen en de roodkop gooide hem met een vloek "languit over zijn stroozak en ging bovenop hem zitten. "Probeer het nou nog eens." zei hij. "Dan stomp ik je je leelijke kop in mekaar." Bob zei: "Hou op, Wil. Niek bedoelde er niks mee, Niek, zeg hem dan dat je er niks meeibedoeldel" "Waarm,ee?" zei Niek. "Dat gemeene kleinetkreng slaat me midden in mijn smoel en ik weet geeneens waar het over gaat." Bob zei: "jij beweerde dat jeszijn vrouw kende. Hij heefttnatuurlijk gedacht, dat je daar het een en ander rottigs mee bedoelde." er "Verrek nou gauw," zei Niek verbaasd. "Waarom zou ik daar wat mee bedoelen? Ik ken die griet van gezicht, meer niet. Ze heeft vroeger nog 'ns een tijdje bij me in de straat gewoond." Hij zette den jongen met een ruk op zijn voeten. Wil keek norsch voor zich. Zijn eeneroor was vuurrood. Bob zei: "Vooruit joh, zeg nou dat het je spijt." 56 "Steek de moord." zei Wil bínnensmonds. Hij keek de anderen niet aan. De foto lag nog op den grond. Frans raapte haar op. Iemand had er opgestaan en de geruiteafdruk van een gummihak liep dwars over het beeld. Hij zag een heel jonge vrouw in. een minuscuul badpak. Ze leunde met haar schouders tegen de mast van een zeilbootje en boog haar lichaam ver naar voren, zoodat de lijn van haar zware borsten en haar ronde buik voordeelig uitkwam. joost Vogel kwam naast Frans staan om mee te kijken, maar Wil rukte de foto zonder een woord uit hun han- den en liep de kamer af. Een oogenblik later hoorden zij de voordeur met een klap dichtslaan. Bob zei: "Hij is niet kwaad, Wil, maar hij is nou een- maal beestachtig jaloersch." "Hij zal er misschien reden voor hebben," zei joost. "]a," zei Bob. "Misschien Wel." Niek zei: "Nou,ik vertelde jullie dat die zus een paar jaar bij me in de straat heeft gewoond. Zelf ben ik nooit met 'r op stap geweest, maar ik ken een knul -die 'r nogal eens meenam. Als je die gooser gelooven mag is ze nog .heeter dan een bos uien. Ik hoop voor Wil dat hij d'r hier gauw uitkomt. Anders gaat het hartstikke mis." "Het is al mis." "Dat is dan gauw." "Ie vergeet dat we al dik driekwart jaar vast zitten." "En Wil weet van niks?" "Hij doet net alsof. Hij wil nergens van weten. En je kan er niet met hem over praten ook. je heb gezien hoe hij is." 57 ..]a." "Els is niet slecht. Ze is misschien vroeger een beetje wild geweest, maar slecht is ze niet. Ze kan alleen maar niet zoo lang zonder man." "Zoo zijn er meer." "]a, zoo zijn er maar zat." "O jezis ja. Gelukkig wel." zei Niek grinnikend. VII. “ Soms waren de ochtenden hard en heldervan vorst onder een strakke bleekblauwe hemel waar de meeuwen schreeuwend hun cirkels in schreven. En iedere voetstap klonk hoog en helder op de keien en op de grijze beton- tegels die in dat licht een doffe zilveren glans hadden. Het breken van de branding leek veel dichter bij dan anders en de mannen stonden tijdens het appèl te hui- veren in hun dunne kapotte kleeren. En soms waren de ochtenden grauw van mist. Een dich- te nevel steeg op uit zee en golfde over de duinenrijen en legde zich als een klamme deken over het kamp. In den mist werd alle geluid klankloos en dof en het breken van de branding leek heel ver weg. De lampen bleven den heelen dag branden en de mannen werden na het appèl weer in dehuizen gedreven omdat er niet gewerkt kon worden met het oog op ontvluchtingsgevaar. Maar de meeste ochtenden lag het kamp nat en g1im- mend van regen onder een lage lucht vol jagende wol- ken. Er viel dat najaar veel regen, en daar aan de kust was een dag maar zelden zonder wind. Het geluid van wind en regen mengde zich met het geluid van de bre- kende branding tot een geruisch dat eindeloos rees en daalde, en de mannen rukten onmiddellijk na het appèl uit om te werken en keerden pas laat naar de huizen terug. Het kamp was een wereld op zichzelf en in die wereld moest iedereen werken, want wie niet werkte Werd ook overgeslagen bij de uit'deeling van het eten. Maar ook in 59 de wereld van het kamp waren er slimmerikken die aten zonder te werken, en er waren er die boven de anderen bevoorrecht waren, en? er waren er die geen enkel voor- recht genoten zooals zij ook in de wereld buiten het kamp nooit eenig voorrecht genoten hadden. Aan den top stonden de functionarissen. Zij waren oppermachtig in het kamp. Zij hielden alle sleutelposi- ties bezet, ze zaten op de administratie en in de keuken, en zij waren zoowel met de uitdeeling van het eten als met de regeling van het werk belast. Zij zorgden in de eerste plaats voor zichzelf en in de tweede plaats voor zichzelf en in de derde plaats voor hun vrienden, en hun vrienden zorgden weer voor hen. Natuurlijk stonden ze ook op goeden voet met de beà wakers, want zij kwamen regelmatig met hen i.n aanra- king en de bewakers hadden hun hulp telkens noodig en dat bracht allerlei voordeelen met zich mee. Door de anderen werden zij naar de oogen gezien. Zij kon- den het leven van een medegevangene veraangenamen, maar zij konden het ook op onopvallende wijze ver- zwaren, en dus had niemand het hart om hen een stroo- breed in den wegte leggen. Zij warenjaltijd in staat om brieven en pakjes van huis te laten komen en zij hadden altijd net' zooveel te eten als zij maar wilden en de anderen vlogen gedienstig op hun wenken. Ook de technici bekleedden in het kamp een bevoorrechte positie, de technici en de teekenaars. Zij beschikten over wat gereedschap en hadden in leege benedenhuizen sim- pele werkplaatsen en ateliers ingericht. Tot de taak van de technici behoorde het onderhoud van de woningen en het vervaardigen van de voorwerpen die in het kamp noodig waren. terwijl de teekenaars eenvoudige land- 60 schappen en stillevens moesten vervaardigen die door de kunsthandels in de stad verkocht konden worden. Maar de technici besteedden een groot gedeelte van hun werktijd en een grooter gedeelte van de beschikbare materialen voor zichzelf en zij maakten in de eerste plaats dingen die zij met de bewakers en met hun medegevan- genen konden ruilen voor tabak en eten. Voor de bewakers vervaardigden zij meubelen en huis- raad en kinderspeelgoed en voor hun lotgenooten maak- ten zij aanstekers die verborgen waren in een potlood, en messen die streng verboden waren, maar die zij noo- dig hadden om hun brood te snijden, en allerhande klei- ne gebruiksvoorwerpen die een vrij man geen tweemaal bekeken z-ou hebben, maar die in het' kamp hun vaste prijs hadden. En deteekenaars vervaardigden aan den loopenden hand portretten van de bewakers, in potlood, in krijt, in olie- en waterverf, op linnen en papier, op hout en karton en zij teekenden portretten naar de foto's die gevangenen en bewakers kwamen brengen van hun vrouwen en kin- deren. Nog nooit waren er zooveel onbeteekenende tronies en tronietjes op een zoo špompeuse wijze vastgelegd, en alles had een vaste prijs die uitgedrukt werd in sigaretten of in eten, en die in sigaretten of in eten werd voldaan, zoodat de teekenaars en de technici nooit met een leege maag behoefden te gaan slapen en altijd iets' te rooken hadden. Minder bevoorrecht al waren de gevagngenjen die aange- wezen waren om uien schoon te maken voor een haring- pakkerij. Maar toch werden zij door de overigen nog als boilers beschouwd, want zij mochten den heelen dag 61 binnen zitten in een lange loods en zij zaten op banken en aan tafels. De ruiten van de loods waren allemaal gebroken zoodat de wind er vrij doorheen kon waaien, maar zij zaten in ieder geval droog en zij konden van de rauwe. uien net zooveel et'en als zij wilden, De uienpellers werden hoofdzakelijk gezocht onder de zieken, de zwakken, de invaliden en de ouden van da- gen. Zij leden door het vele uieneten onafgebroken aan buikloop en werden 's avonds in de huizen met vloek-en en scheldwoorden ontvangen omdat zij altijd een stank van juin en uitwerpselen verspreidden, een stank waar je tegen leunen kon. Maar iederen ochtend na het ap- pèl waren er velen, die zich in de uienploeg prob-eer-den te dringen en als het hen niet lukte, vonden ze dat ze altijd pech hadden. Wie geen technicus was en geen teekenaar, wie geen plaats vond in de uienploeg of in een der kleine werk- ploegen die de interne dienst van het kamp vormden. werd in de puinploeg ingedeeld. Een deel van de huizen die tot het ontruimde dorp hoor- den, was in den oorlog door den vijand opgeblazen om een schootsveld vrij te maken voor de bunkers en de batterijen die hij in het bezette kustgebíed had aange- legd. Het puin lag daar nog zooals het na de ontplof- fingen was neergekomen, brokken van muren en gevels en daken lagen daar door en op elkaar, en iederen mor- gen trokken eenige duizende gevangenen naar de ver- nielde huizen die tusschen de beide omheiningen van prikkeldraad gelegen waren. Onder toezicht van gewapende bewakers ruímden zij met rieken en schoppen h-et puin weg, zoodat de fun- deeringen bloot kwamen. Met kruiwagens reden zij de ä "".§" 62 steenklompen naar een open terrein waar ze met voor- hamers werden kleíngeslagen. Daarna zochten anderen de gave steenen uit, en weer anderen bikten ze schoon van kalk en cement, zoodat ze opnieuw gebruikt konden worden. De mannen waren slecht gevoed en hun kleeding was onvoldoende om hen tegen wind en regen te beschutten, en zij saboteerden het werk waar zij konden. En als de duizenden na een langen werkdag terugkeerden naar het kamp, hun gezichten ruw en rood en strak en pijnlijk van wind en zand en regen, vielen er, vergeleken bij den ochtend, nauwelijks veranderingen te bespeuren in den stand van het werk. Er lag niet veel minder puin dan er gelegen had en de stapel schoone steenen was niet noemenswaard gegroeid en de mannen keerden s1of- fend en zwijgzaam naar het kamp .terug en zochten in de huizen onmiddellijk hun stroozak op. VIII. Overdag zagen zij weinig van elkaar. Frans Metman en de jongens Bruins werkten alle drie in het puin, maar in verschillende ploegen, en Niekie was door een ouwe kennis in de bankwerkerij gedrukt, en Joost Vogel hoefde om de een of andere onnaspeur- lijke reden niet te werken en liep den heelen dag door het kamp te dalven. Maar 's avonds vonden zij elkaar op de kamer en als zij hun brood gegeten hadden, kropen zij onder de dekens en lagen urenlang te praten. ]oost had ergens uit een leeg huis een paar ruiten meegenomen om het raam te repareeren en hij had planken ín de kast gemaakt en een rijtje spijkers in de muur geslagen, zoodat zij hun spullen kwijt konden en het niet meer zoo'n bende in de kamer was-. Niekie maakte in de bankwerkerij broodm-essen van overgeschoten eindjes stalen b-uis en ruild-e die tegen tabak, zoodat er iederen avond iets te rooken was. Het Nieuwe Testament van Frans Metman werd hoe langer hoe dunner, want ze zagen geen kans om aan .ander papier te komen dat even goed was. Maar het kon Frans allang niet meer schelen en als ze er 's avonds om vroegen, haalde hij het zonder meer te voorschijn en trok er een paar blaadjes uit. Ze hadden de Openbaring bijna heelemaal opgerookt en Niekie vond het een duur merk voor sigaretten van zulke rotte Belse shag en op een Zondagmorgen hadf- den ze wel een half uur lang lol ofm een sigaret waar lx 64 dwars overheen gedrukt stond: En alles zal in rook en vlammen opgaan, en ze verdrongen zich -om te zien hoe hij in rooken vlammen opging. Zij schikten zich zoo goed mogelijk in de omstandíghe- den. l\/let z'n vijven maakten ze er van wat er van te maken was en zoolang ze maar een saffiaantje hadden om rond te laten gaan, vond iedereen dat ze het nog zoo kwaad niet hadden en dat het veel beroerder kon. Maar ze wisten geen van allen hoe lang ze daar nog zouden moeten blijven, en die onzekerheid was het die hen al- lemaal, den nek brak op den duur. Er liepen voortdurend geruchten over vrijlating. Iedere week doken er nieuwe op. Er werden datums genoemd, en er werden aantallen genoemd van menschen, die naar huis zouden gaan. Maar die datums gingen voorbij zon- der dat er iets bijzonders gebeurde en het aantal derge- nen die naar huis werden gezonden bleef ver beneden de raming, terwijl de politieke recherche op volle toeren doordraaide en steeds nieuwe menschen naar het kamp zond. Als je ze hoorde praten, was er niemand meer die aan de geruchten geloof hechtte, maar ze hielpen allemaal om het hardst om ze te verspreiden, en iedere keer dat er weer een onjuist was gebleken daalde de stemming in het kamp tot ver onder nul en bleef dagen- lang ver onder nul. Maar vergeleken bij anderen hadden ze het niet slecht, en dat was, behalve aan Niekie zijn broodmessenfabriek, vooral aan joost te danken. joost scharrelde den heelen dag door het kamp en zgçhf stelselmatig alle leege huizen af. Er waren er meer die dat deden en nu het kamp al een p›aa,r maanden bestgnd 65 was de oogst niet zoo groot meer als in het begin. Maar toch bracht hij van tijd tot tijd nuttige dingen mee, een stopnaald en een gewone naald en een paar gebruikte gilettemesjes en een half klosje garen. Ook vond hij op een .keer een oud maar nog bruikbaar spel kaarten, zoodat ze Zondags konden klaverjassen en een andere keer kwam hij thuis met een handvol gas- penningen, die; hij voor een zacht prijsje aan een van de bewakers kwijt wilde zien te raken. Maar het bleek dat die soort penning-en al een maand of wat ›ongeldig was, zoodat ze daar een strop aan hadden, en het kostte Joost nog een heele hoop moeite om er den bewaker van te overtuigen dat hij niet ge- probeerd had om hem in de boot te nemen. Als er in de buurt van het levensmíddelenmagazijn een wagen stopte, was Joost er altijd als de kippen bij om te zien of er iets te organiseeren viel. Een paar maal sleepte hij een heel brood in de wacht en een tijdje later kwam hij een week lang iederen dag met zijn zakken vol aardappelen thuis, zoodat Niek in allerijl op de bank- fwerkerij een kacheltje in elkaar zette van een paar blik- ken bussen. Maar denzelfden dag dat hij het meebracht, kwam Joost bont en blauw geslagen van zijn expeditie terug. Een paar bewakers hadden hem gesnapt terwijl hij de aardappelen bij elkaar zocht die van de wagen wa- ren gevallen, en ze hadden hem een dikke drie uur lang op de straat voor het levensmíddelenmagazijn laten ex,- cerceeren metliggen en opstaan en robben en een fiksche rammeling met de gummiknuppel wanneer hij van ver- moeidheid onderstenboven ging. Hij wees alle aangeboden hulp hooghartig terug, maar ap. ei É Ri ll åffïi isl- ii 3. -` ik ll - ji iv, fi `, . .f " « 7› s., m\f` fi . `i{ fi § .M mz ? .1. í,; "Wil 81 ÉLZ JR çšy .Y .k -.›. .\ . › lt ." ., ›, v`-- fs; .- lg É ., " ff " .. ji. P'- Qi fi"- ›t 66 's nachts hoorden ze hem kreunen en den volgenden morgen bij het wasschen zagen zijn rug en schouders blauw van de onderhuidsche bloeduitstortingen, en zijn goed zat vastgekleefd op de plaatsenlwaar zijn ellebogen en zijn knieën kapot waren van het kruipen over de keien. "Schrijf maar op de rekening." zei Niekie. "Kristus wat zie je d'r uit, Joost." Joost zei: ,.Het wordt een lange rekening op die manier. Een rekening van hier tot god." Toen rukte hij het goed los waar het op de wonden zat gekleefd, en begon zich te wasschen. Hij zei er verder geen woord over. Maar ze wisten allemaal dat het hem hoog zat. Ze wisten altijd alles van elkaar. Na een week wisten zij vangelkander meer dan zij ooit geweten hadden van hun buren, hun vrienden en hun naaste familie. Na een maand wisten ze alles. De kleine kamer waarin zij met hun vijven moesten leven maakte het onmogelijk dat iemand zich op zichzelf te- rugtrok. De lange avonden dat zij in het donker bij el- kaar zaten, maakten het onmogelijk om te blijven zwijgen over de dingen die hen na aan het hart lagen. Zij kenden de namen van elkaars vrouwen en de namen van elkaars kinderen, zooals zij die van hun eigen vrou- wen en hun eigen kinderen kenden. Zij waren even goed op de hoogte van elkaars werk en elkaars moeilijkheden en liefhebberijen als van hun eigen werk en moeilijkheden en liefhebberijen. ln den nacht was voor ieder de ademhaling der ande- ren een vertrouwd geluid, en zij wisten wie er kreunde 67 in zijn slaap en wie er met stamelende woorden hardop droomde. Zij leefden in een zoo nauw verband dat de gemeen- zaamheid soms bijna niet te dragen leek. Maar deze ge- meenzaamheid was onvermijdelijk en zij onderwierpen zich er aan. Zij praatten hun leege uren vol. Er waren veel leege uren in hun leven daar. En zij werden hun weinige onderwerpen nooit moe. Over hun bezit praatten ze. "Toen we trouwden had ik een paar honderd gulden overgespaard en Annie had ook een paar centen over- gespaard en we konden ons netjes inrichten. We zijn getrouwd op een goedkoope dag en ik gewoon in mijn zondagsche pak en Annie in d'r zondagsche jurk en iedere cent die we hadden hebben we in onze spulletjes gestoken en laat ik je vertellen -dat het huis gezien mocht worden toen het klaar was." "En nou is de heele keet natuurlijk weg." ,.]'a, ze hebben alles in beslag genomen. Het heele huis hebben ze leeggehaald." "Bij iedereen' haast. Bij mij ook. En bij mijn broer." "]a, bij iedereen." Over hun gezin praatten ze. "Els is niet slecht, maar ze is een beetje slap. En ik ben al zoo'n tijd van huis. Ze ziet er geen gat meer in. Ie kan het je begrijpen. Niemand weet hoe lang we hier nog moeten zitten. Over het kind maak ik me geen zorg. Mijn moeder neemt het kind wel. Maar hoe moet het in jezis- naam met Els gaan. Ik neem 'r niet terug, dat voel je. Zou jullie je wijf terugnemen als ze met een ander had zitten hokken'?" 68 "Het is moeilijk, joh." "Het is verdomd moeilijk. Ie kan er over piekeren zoo- lang als je wilt maar je komt er niet uit. Hoe moet het nou verder met die meid?" "Maak je geen kopzorg, joh. Dat moet ze zelf maar uit- zoeken. Zoolang d'r hier soldaten rondslingeren, hoeft ze geen honger te lijden." "]a, je heb gelijk. Natuurlijk heb je gelijk. Maar toch, zie je. En die vent sla ik in de kreukels." "Mijn idee." Ze praatten over hun toekomstplannen. "Een goeie monteur kan overal een boterhame verdienen, zeggen ze. Hier blijf ik niet. Ik ga naar België. Of mis-› schien ga ik naar Zuid-Amerika. Precies weet ik het nog niet. Maar hier blijf ik in geen geval." ,.Nee, als we er uitkomen, moeten we weg. Hier is het niks meer voor ons. Maar waarmoeten we naar toe?"M "Dat zeg ik je toch. Naar België. Of naar Frankrijk. naar Zuid-Amerika." "Australië wil menschen hebben." "Australië is ook goed". "Wie zegt jou dat Australië menschen wil hebben?" "Dat heeft in de kranten gestaan." "Heb je het zelf gelezen?" "Nee, maar ik heb het van een vent die het zelf gelezen heelt." "Het is natuurlijk de vraag of het óns wil hebben." "]a, dat is zeker de vraag." "In ieder geval moeten we er eerst uit." "]a, we moeten eerst hier uit. Voor dien tijd kunnen we toch niks beginnen." í É Ã › Ã 69 "Ik sprak een knul die naar Brazilië wil. Brazilië is ook goed, zeggen ze." "In Brazilië spreken ze Portugeesch." "]a, in Brazilië spreken ze Portugeesch. Die knul dieik bedoel is Portugeesch aan het leeren." "ls dat moeilijkï' "Niet zoo erg. Die knul zegt dat het meevalt." Als een van hende neiging vertoonde om zich op te slui- ten in zichzelf, lieten zij hem niet met rust voor hij be- gon te praten. "Iíj bent toch ook getrouwd, Frans?" "]a. Goddank wel. Ik ben gelukkig getrouwd." "Hij is gelukkig en zijn vrouw is getrouwd." "Of zijn vrouw is gelukkig en hij is getrouwd." "Ia, dat kan ook." "Nee", zei Frans. "jullie hebben het mis, jongens. We zijn wat blij dat we getrouwd zijn, mijn vrouw en ik." "Daar hoef je nou anders niet blij om te zijn." "Nee, eigenlijk niet. Maar ik ben er toch blij om." "Zit je vrouw niet gevangen?" "Gelukkig niet. Mijn vrouw hebben ze goddank met rust gelaten." › "Dat is een bof. En je boel?" "De boel is weg." Alles?" ,.Âlles. Mijn piano ook, mijn viool, alles." "Speel je goed piano, Frans?" "Het is mijn vak. Ik speelde op concerten. En ik gaf les 'H ook." "En viool?" "Viool speelde ik alleen maar voor mijn eigen plezier. Piano is mijn instrument." 70 ,Jammer dat we je niet eenkeertje kunnen hooren." "Ik zou graag voor jullie willen spelen. Misschien kan dat later nog wel eens als we hier eenmaal uit zijn." "Wat ga jij doen als je er uitkomt?" "Ik weet het niet." "Blijf je hier?'j' "Ik weet het niet." "Als je goed piano speelt kan je overal terecht. Er is overal wel een kroeg waar ze een pianist kunnen ge- bruiken." "En als je toch geen spullen meer heb, is er niks wat je hier houdt." "Dit is toch een rotland. En een rotvolk." Dat was altijd het refrein. Dit is een rotland. WE 'gaan hier Weg- We gaan hier zoo gauw mogelijk vandaan. Dit is een rotvolk. Het heeft' ons uitgestooten, het heeft ons achter prik- keldraad gezet, en als we vrij komen, willen we er niks meer mee te maken hebben, We Haan Weg, We gaan hier voorgoed vandaan, zoo gauw mogelijk. Maar terwijl ze het zeiden, dachten ze aan de stad waar ze geboren waren en aan de avonden in de verlichte straten en aan de juichende stemmen van de kinderen die na schooltijd in de straten speelden zooals zij er zelf gespeeld hadden. En zij dachten aan het strand en aan de zee en het strand was vol menschen zoodat de branding, vlakbij, niet hggp baar was door de vele stemmen. En aan de hei dachten ze, waar ze heen geweest waren 71 op een schoolreisje. Dat was lang geleden, maar de her- innering aan die golvende paarse geurende vlakte was levend gebleven. En zij hoorden nog het zoemen van de bijen en de stem van de meester die van het levender bijen vertelde, en hoe ze een koningin hadden net als de menschen. En zij dachten aan de slootwaar zij hun eerste snoek hadden gevangen, en aan het boschje waarzij voor het eerst een meisje hadden gehad en hoe de sterren weer- kaatsten inhaar oogen, maar later had zijhaar oogen gesloten en geen van beiden hadden ze dien verderen avond veel gesproken, want het was de eerste keer en ze waren er allebei van onderstenboven. A1 die beelden vormden tesamen hun land en al die men- schen vormden tesamen hun volk en zij waren er onver- brekelijk mee verbonden of zij wilden of niet. Misschien hadden zij het land niet lief, maar zij hoorden er thuis en zij hoorden niet thuis in een dier vreemde landen Waarvan zij de namen zoo vaak uitspraken, dat zij een bekende klank kregen. En misschien haatten zij het volk omdat het hen haatte en omdat het hen achter prikkeldraad had gezet, maar zij maakten er niettemin deel van uit en als zij dat ont-1 kenden dan vvasshet omdat zij zich op die manier vrij wilden pleiten van een schuld die zij allen vaag waren gaan voelen, omdat hij hen voortdurend werd aangewre-› ven, maar die slechts weinigen werkelijk erkennen kon- den En de een na den ander zweeg en het geluid van de branding was in de stilte zeer nabij. IX. In December kwamen er dagen die niet meer waren dan één lange schemering van zonsopgang tot zonsonder- gang en de nevel hing als een natte grijze deken over het kamp en de mannen verloren elkaar uit het oog wan- neer zij zich verder dan twintig of dertig meter van el- kaar verwijderden. Op zulke dagen werden de werkploegen zonder uitzon- dering door het dubbele aantal bewakers vergezeld en de werkploegen rukten later uit dan anders en ze rukt-en vroeger in dan anders en het gebeurde wel dat de man- nen al voor vieren in de huizen zaten met niets dan hun eigen gedachten en elkanders woorden om de ver- veling te verdrijven van het niets-doen in het schemer- donker Van den middag en het dieper duister van den eindelrooze avond die daarna kwam. Maar hun gedachten draaiden altijd om hetzelfde punt en hun gesprekken handelden altijd over dezelfde onder- werpen en de verveling hing op zulke dagen als een nat- te grijze deken over het kamp en er was maar weinig noodig om een felle ruzie te doen oplaaien tusschen de mannen die tot barstens toe geladen waren., zoodat ze om een woord of een gebaar elkaars koppen tot bloed sloegen. X. Dinsdags hadden ze in de ochtenduren voor het eerst sinds weken de zon gezien, en ze waren met een soort opgewektheid aan den slag gegaan en hadden in een paar uur meer verzet dan anders in een heele dag. Maar kort na den middag waser weer een dunne nevel over de duinen komen drijven en nog geen vijf minuten later was er verzamelen geblazen en warende puinploegen teruggekeerd naar het kamp. Toen Niekie thuiskwam van de werkplaats zaten ze al uren met hun dekens omgeslagen bij elkaar te hokken. Aan zijn loopen hoorden ze dadelijk dat hij wat bijzon- ders had, maar die rooie had altijd wat bijzonders, en ze waren stuk voor stuk te bedonderd om te vragen wat er aan de hand was. Hij knalde met een schop de deur achter zich dicht en ging midden in de kamer staan zoodat ze hem allemaal goed konden zien. Hij zei: "Kan jij op zoo'n ding spelen, Frans?" Het was een eenvoudige blokfluit van perehout' die hij zien liet. Frans nam het instrument aan en zette het aan zijn lippen. Aarzelend bliesihij een paar maal een toon- ladder. Hij zei: "Die fluit is goed, Niek. VVaar heb je die in- eens vandaan gehaald?" Zijn vingers gleden streelend over het gladde hout met de rossige vlammen. Hij bekeek het mondstuk. "Hij moest alleen een beetje olie hebben." zei hij. "Hij is droog." 74 "Olie kan ik je niet aan helpen." zei Niek. "Als ik olie had zoop ik het zelf op. Wees blij dat ik dat ding mee- gebracht heb." "Het is een goeie fluit," zei Frans. "Er mankeert niks an. Waar heb je hem vandaan gehaald, Rooie?" "Een vent op de meubelmakerij heeft 'm gemaakt. Hij had er eentje van een bewaker om te repareeren en toen heeft hij 'm precies nagemaakt. Een handige gooser is dat, wat zijn oogen zien dat maken zijn handen. Maar hij kan er zelf niet op spelen. Geen noot. Nog niet eens van Ian daar ligt een kip in 't water. Voor vijf broodjes heb je 'm." joost zei: "Dat is nogal niks ook, vijf broodjes. Moet die jongen dan vijf dagen lang alleen op -dat kleine snert- beetje soep leven?" "Hij hoeft zejtoch niet achter elkaar te betalenf' zei Niek. "Als die vent om de andere dag een broodje krijgt is hij allang lekker." "Als je vijf broodjes voor dat ding geeft ben je hart- stikke gek," zei Wil Bruins. Frans Metman draaide het instrument in zijn handen om en om. Hij ging er mee voor het raam staan en bracht het in het zwakke licht vlak bij zijn oogen. Zijn vingers gleden liefkoozend over het gladde hout. Met zijn nagel volgde hij het beloop van de nerf. "Het is een mooie fluit." zei hij. "je moet eens zien wat een prachtig stukje hout er voor gebruikt is. je snapt niet hoe iemand zonder speciaal gereedschap zoo iets voor elkaar krijgt. Hij moet er dagen werk aan gehad hebben." ,.,Weken". Frans zei: .flat verwondert me niks, het is eerste klas 75 werk. En de klank is ook eerste klas. Maar vijf broodjes is te gek. Die kan ik verdomd niet missen." "Geen mensch hier kan vijf broodjes missenf' zei Wil. "je kan voor zoo'n ding toch zekerniet nog meer honger gaan zitten lijden." Niek zei: "Frans, speel eens Watl"j "Waarom," zei Frans. "Ik kan dat ding toch niet koopen. Steek 'm maar weer in je zak." "Speel nou een moppief' zei Niek. "Het ding hoeft mor,- gen pas terug. Doe nou niet rot, je kan vanavond best wat voor ons spelen." Frans Met'man speelde. Hij floot de schoolliedjes ende straatliedjes die ze alle- maal kenden en ze zoemden de melodie allemaal mee, en soms zongen ze de woorden voor zoover zij zich die herinneren konden. Maar de een na de ander verstomde en toen Frans Metman eindelijk ophield met spelen, vermeden zij het om elkander aan te zien. Na een tijdje zei joost: "We moesten dat ding koopen." "Wij?" vroeg Wil. "Wij vijven." zei joost. "Het kost ons de man een brood- je, en een broodje kunnen we allemaal nog wel missen als het moet." "Ik doe mee," zei Niek. "Ik ook," zei Bob. "ja, ik vanzel" zei Frans. Maar Wil zei: "Ik vind het verdomd veel voor zoo'n ding, vijf broodjes." "De vent heeft er Weken werk aan gehad." zei Niek. "je heb gehoord wat Frans gezegd heeft. Ie moet eens een keer probeeren om zoo'n ding te maken met dat 76 beetje rotgereedschap wat ze hier hebben." "Daar zeg ik niks van. Ik zeg alleen dat ik het verdomd veel vind, vijf broodjes." "Doe dan niet mee." "Ik doe ook niet mee." "Best. Dan betalen we met z'n vieren dat broodje van jou wel." "En dan moet ik zeker op de gang staan als Frans speelt" zei Wil. "le blijft maar rustig zitten waar je zit," zei Joost. "le zit ons niet in de weg." "Als je maar een eindje opschuift als we straks een sigaret gaan rooken" zei Niek. "Als jij te beroerd bent om een broodje af te staan, ben ik te beroerd om jou mee te laten rooken. Voel je 'm?" "Ie moet niet dadelijk op de kast klimmen." zei Wil. "Ik klim niet op de kast. ]ij klimt op de kast als je denkt dat je iets voor een ander moet doen." "Ik heb alleen maar gezegd dat ik het veel vind voor zoo'n ding, vijf broodjes. Maar als jullie lm koopen wil- len, koopen we 'm. En als we samen iets doen, doe ik mee, dat is nogal glad." ..Nou," zei Niek. "Als je d'r zoo over denkt, waar maak je dan zoo'n trammelant om, gek dat je bentl" Het werd langzaam donker. De nevel hing als een dikke natte grijze deken over het kamp. En Frans Metman speelde. Terwijl hij speelde, was hij voor het eerst met zichzelf alleen. En ook de anderen waren voor het eerst met zichzelf alleen: terwijl zij luisterden. Eindelijk nam Frans de fluit van zijn mond. I-Iij hield hem onderstenboven en liet het' .speeksel er uit loopen. 77 Het duurde lang eer iemand iets zei. In de verte begon de misthoorn te loeien. Zij konden elkaars gezichten niet meer zien. Frans Metman sloeg tegen zijn vlakke hand de laatste druppels vocht uit de fluit. Hij zei: "]aja, jongens, zoo gaat het." Joost Vogel stond langzaam op en ging uit het raam staan kijken. "Rotzooi," zei hij traag. "Goeie god, wat een gore rot- zooi is het hier. Goeie god, wat een gore bende." "Geloof jij eigenlijk dat er een god bestaat?" vroeg Bob. "Neef zei Joost. "En jij, Niek?" "Wat?" vroeg Niek. "Of je gelooft dat er een god bestaat." "Weet ik dat," zei Niek. "Weet ik nou of er een god bestaat?" "Ikvraag toch niet of je het weet. Ik vraag of je het gelooft." "Nee," zei Niek. "Ik geloof het niet ook. Ik geloof er geen bliksem van." "Geloof je heelemaal niks?" "Iawel," zei Niek. "Waarachtig wel. Ik geloof dat het vleesch beter is dan de beenen." "Dat weet je zeker," zei Wil. "Goed," zei Niek. "Als ik het zeker weet, hoef ik het ook niet meer te gelooven. Het mooiste wat er is, iets zeker weten." Joost zei: "Kleppen jullie niet zooveel. Vooruit Frans. speel nog een moppie." Buiten viel een schot. Het werd op tamelijk groote af- stand gelost en de knal smolt vrijwel samen met een “ › 78 schreeuw van de misthoorn. Maar joost keerde zich dadelijk naar het raam, en Frans wachtte met de fluit aan zijn lippen. In het hout kreeg zijn adem klank, en Joost draaide zich half om en wenkte afwerend. Gehoorzaam legde Frans de fluit naast zich neer. Hij had ineens een beroerd gevoel inlzijn maag. Bob zei: "Dat was geen sten." "Neef zei Wil. "Dat was 'n doodgewone karabijn. Een 98." "Een Hollandsche?" "]'a, een gewone Hollandsche karabijn." "Die buitenbewaking loopt hier anders mettallerlei rare geweren rond te dalven." "Het zijn afgedankte geweren, die ze gekregen hebben. D'r zit van alles tusschen. jMaar dit was een 98." "Ie hoorde het duidelijk aan de knal." "Als je het verschil eenmaal weet, vergis je je nooit meer. "Voor mij weten jullie allebei veel te veel van geweren af." zei Niek grinnikend. "Zeker nooit ergens bij ge- weest? Voor mij zijn jullie niet zuiver, knapies." joost zei: "Moet jij nou overal een gijntje van maken?" "Ik wel", zei Niek. "Waarom zou ik niet?" "Omdat je knap vervelend Wordt." "Dat zeg jij." ,.Nee, dat zeggen we allemaal. Die gijntjes van jou wor- den knap vervelend." "Als ik ergens een gijntje van wíl maken dan doe ik het." "Maak ze dan beter." "Voor jou?" ,.Nee, voor ons." uw 4.,.